W39 3V1 NE LEZEN+FICTIE

Week 39
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 39

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 39 -21 t/m 25 september
Les 1: leesvaardigheid
  • extra oefenen
Les 2: leesvaardigheid
  • extra oefenen
Les 3: fictie
  • 3. Personages en perspectief (blz. 94-95)

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • met het herkennen en benoemen van de verteller.
  • met het benoemen van eigenschappen van personages.

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Neem aan het begin van de week de LessonUp door.
  2. Lees de theorie in het boek wanneer dat nodig is.
  3. Noteer vragen die jij eventueel tijdens de les kunt stellen.
  4. Maak de oefenvragen wanneer deze aanwezig zijn in de LessonUp.
  5. Zorg dat je elke week de juiste taken maakt. Zie hiervoor de ontvangen planning.

Slide 4 - Tekstslide

Les 1 en les 2
Les 1 en 2 staan in het teken van leesvaardigheid.
  • Betrouwbaarheid
  • Samenvatten
  • Onderwerp - hoofdgedachte
  • Verbanden - kernzinnen - signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Les 3

Schrijfvaardigheid/fictie:
3. Personages en perspectief (blz. 94-95)

Lees de theorie op bladijzde 94. Daarna kun je verder.


Slide 6 - Tekstslide

Personages
Naar hun rol of functie in de handeling onderscheiden we hoofd- en bijfiguren.
Een hoofdpersoon is het personage dat betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen. In veel verhalende teksten komt de hoofdpersoon tot een belangrijk inzicht of maakt bij een belangrijke ontwikkeling door.
Een bijpersoon vervult vaak de rol van helper of tegenstander. Bijpersonen hebben vaak een dienende rol, hun karakters worden nauwelijks uitgewerkt.

Slide 7 - Tekstslide

Personages
Een personages kan op verschillende manieren worden opgebouwd in het verhaal:

  • Karakterisering en bloc: Je krijgt een complete beschrijving van een personage.

  • Ontrollende karakterisering: De beschrijving wordt bij stukjes en beetjes verspreid over het verhaal gegeven. 

Slide 8 - Tekstslide

Personages
Het karakter van een personage:
  • Round characters: Complexe personages die in de loop van het verhaal een zekere ontwikkeling doormaken. Dit zijn personages die in de loop van het verhaal geleidelijk worden onthuld, (zoals wij in het dagelijks leven geleidelijk aan iemand beter leren kennen).
  • Flat characters: Dit zijn weinig uitgewerkte en statische personages. Dit zijn personages die in kort bestek volledig worden gepresenteerd en niet meer veranderen. 

Slide 9 - Tekstslide

Personages
Het onderscheid tussen hoofd- en bijpersonen is niet hetzelfde als het onderscheid tussen round en flat characters. Een hoofdpersoon kan zowel een round als een flat character zijn. Meestal is het wel zo dat de hoofdfiguren eerder round characters zijn en de bijfiguren vaker flat characters.
In sprookjes zijn meestal alle figuren flat characters, ook de hoofdpersonen. De hoofdpersonen maken dan geen grote (mentale, psychische) ontwikkeling door.

Slide 10 - Tekstslide

Verteller
Let op: de auteur van het verhaal (de schrijver) is nooit dezelfde persoon als verteller!

Het boek is fictie, dat betekent dat het verzonnen is.

Als er staat dat het een autobiografische roman is (een roman geschreven door dezelfde persoon als wiens leven wordt beschreven), dán mag je schrijver en verteller wel gelijkstellen.

Slide 11 - Tekstslide

Ik-verteller
  • De ik-verteller is een personage in het verhaal.

  • De gebeurtenissen worden in de ik-vorm verteld. Je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon, want je kent zijn/haar gedachten en gevoelens. Op die manier kun je beïnvloed worden.

Slide 12 - Tekstslide

Auctoriale verteller
Er is sprake van een auctoriale verteller als de verteller buiten het verhaal staat en in het verhaal kan ingrijpen of op de gebeurtenissen vooruitlopen.  
  • De verteller neemt niet deel aan het verhaal zelf.
  • Helikopterview 

Soms geeft de verteller commentaar op de gebeurtenissen en ‘waarschuwt’ hij de personages.

Slide 13 - Tekstslide

Auctoriale verteller
Klaasje Zevenster begint op een Leidse studentenkamer. Het is sinterklaasavond, de drank vloeit rijkelijk, zeven studenten proberen elkaar op rijm af te troeven. De bakker zal nog langskomen om gebak te bezorgen en dan wordt er aangebeld, een doos overhandigd die op tafel gezet wordt, borden erbij gehaald, geopend… De schrijver onderbreekt het verhaal: `Maar wat bevond zich dan in die doos? Ja lieve lezer…’, dat laat hij in het midden. Pas enige weken later, toen de tweede aflevering verscheen, kreeg de lezer te horen dat er een slapend wichtje in de doos lag, en dat enkele van de zeven studenten begonnen te blozen bij het zien van het presentje. Je zag ze denken: `Met wie heb ik ook alweer negen maanden geleden…’

Slide 14 - Tekstslide

Personale verteller
  • Soms is er geen concrete verteller aan te wijzen, omdat alle personen met ‘hij of ‘zij’ aangeduid worden.

  • De verteller is afwezig, is geen personage in het verhaal en beschrijft alleen wat de personages denken of voelen.

  • Het perspectief (point of view) ligt bij de persoon van wie je de gedachten kent.

De boerenmeid had tenslotte niet geprotesteerd toen hij zijn kin op haar schouder liet rusten. Zij had zelfs haar hoofd even bewogen, zodat haar naar zeep geurende haar langs zijn neus en mond streek.

Slide 15 - Tekstslide

Taken week 39


Schrijfvaardigheid/fictie:
3. Personages en perspectief opdrachten 1-4, 6 (blz. 95-96)
+ Drillsteroefening personages en perspectief online

Slide 16 - Tekstslide