In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 1 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
LESPROGRAMMA
Lesuur 1
Lezen
Poëzie: beeldspraak (personificatie, vergelijking en metafoor)
Lesuur 2
Verhaalanalyse: kort verhaal lezen
Slide 2 - Tekstslide
Fictie Klas 2
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Personale verteller / hij-perspectief
Verteller speelt geen rol in de vertelde geschiedenis.
Verhaal is in hij-vorm geschreven.
Deze hij-figuur staat in de gebeurtenissen centraal.
Hij kan een van de personages uit het verhaal zijn (dus ook betrokken bij de gebeurtenissen).
Lezer beleeft mee vanuit zijn visie en weet alles wat deze figuur denkt, doet en voelt.
Wat andere personages voelen of denken is deze figuur niet bekend.
Slide 6 - Tekstslide
Ik-perspectief
Verteller speelt een rol in de vertelde geschiedenis.
Verhaal is in de ik-vorm geschreven.
Verteller kan er (net als in personaal perspectief) voor kiezen zijn personage iets te laten vertellen wat in het verleden is gebeurd.
Vraag je af hoe betrouwbaar is het perspectief?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Welk perspectief of welke verteller duidt de vorige zin aan?
A
hij-perspectief
B
ik-perspectief
C
alwetende verteller
D
onzichtbare verteller
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Video
Welk perspectief is in het filmpje het meest aanwezig?
A
hij-perspectief
B
ik-perspectief
C
alwetende verteller
D
onzichtbare verteller
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Welke invloed kan het Andesgebergte als plaats op een verhaal hebben?
Slide 14 - Open vraag
Wat kan het Andesgebergte als ruimte op een verhaal hebben?
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
Welke invloed kan het perspectief hebben op een ruimte in een verhaal?
Slide 17 - Open vraag
Tijd
Slide 18 - Tekstslide
Volgorde
Chronologisch: het verhaal is weergegeven in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich afspelen of hebben afgespeeld.
Sujet: korte samenvatting in dezelfde volgorde als het verhaal dat is weergegeven in een boek.
Fabel: korte chronologische weergave van alle gebeurtenissen.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
In welke tijd speelt dit verhaal zich af?
Hoe zie/hoor je de verandering in tijd in deze film?
Slide 21 - Open vraag
Hoe zie je de verandering in tijd in deze film?
Hoe zie/hoor je de verandering in tijd in deze film?
Slide 22 - Open vraag
Tijd en vertellen
Ab ovo (vanaf het ei): normale chronologische volgorde vanaf het begin.
In media res (midden in de zaken): midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen.
Post rem (na de zaak): het hele verhaal achteraf vertellen.
Slide 23 - Tekstslide
Een verhaal dat begint als een sprookje wordt verteld ....
A
Abo ovo
B
In media res
C
Post rem
Slide 24 - Quizvraag
Een verhaal waarin eerst het einde wordt verteld, is ... verteld.
A
Abo ovo
B
In media res
C
Post rem
D
Het is bijna weekend.
Slide 25 - Quizvraag
Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd: de tijd die nodig is om het boek (voor) te lezen.
Vertelde tijd: de tijd die voorbij gaat in het verhaal.
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Wat gebeurt er met de tijd in deze clip?
Slide 28 - Open vraag
Tijdsprongen
Flashforward (anticipatie): een onderbreking van de chronologie een weergegeven toekomstbeeld.
Flashback (terugblik): een onderbreking van de chronologie door een weergegeven terugblik.
Een tijdreis is geen tijdsprong!
Slide 29 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een tijdsprong en een tijdversnelling?
Slide 30 - Open vraag
Tijdverwerking
Tijdverdichting: een grote tijdsduur wordt kort afgehandeld.
Tijdsprong: een periode (in het leven van een karakter) wordt niet beschreven. Vaak gebeurt dit bij witregels of een nieuw hoofdstuk.
Tijdversnelling: langdurige gebeurtenissen worden kort verteld.
Tijdvertraging: het langzaam vergaan van de tijd in het verhaal draagt bij aan de opbouw van spanning.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Het fragment op de vorige slide uit Tonio is een voorbeeld van ...
A
tijdversnelling
B
tijdvertraging
Slide 33 - Quizvraag
Personages
Karakter (round character): maakt een ontwikkeling door.
Type (flat character): maakt geen ontwikkeling door.
Speaking name: de naam van het karakter beschrijft zijn of haar belangrijkste eigenschap. Vaak is dit toegepast bij een type.
Slide 34 - Tekstslide
Personages
Identificatie:het kunnen inleven in een karakter (of type).
Antiheld: een hoofdpersoon waarmee jezelf identificeren lastig is.
Slide 35 - Tekstslide
Opdracht
Schrijf een kort verhaaltje van honderd woorden waarin de ruimte spanning oproept en een personage een speaking name heeft.
Laat het verhaal lezen door je buurman of -vrouw. Deze moet bepalen wat het vertelperspectief is en waarom de ruimte het verhaal spannend maakt.
Slide 36 - Tekstslide
Poëzie
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Personificatie
Een voorwerp, plant, dier of abstract begrip is beschreven met menselijke eigenschappen.
Slide 39 - Tekstslide
Wat is personificatie?
De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.
Slide 40 - Tekstslide
Wat was in het voorgaande gedicht de personificatie?
A
de zomer
B
de zon
C
zelfvertrouwen
D
het leven
Slide 41 - Quizvraag
Taalgebruik
Letterlijk taalgebruik: taalgebruik om precies te schrijven of zeggen wat er wordt bedoeld.
Figuurlijk taalgebruik: vergelijkend taalgebruik om te beschrijven wat je bedoelt.
Slide 42 - Tekstslide
Waar zien we figuurlijk taalgebruik?
De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.
Slide 43 - Tekstslide
Welke verstopte vergelijking zien we in: ''De zon lacht haar tanden bloot?''
Slide 44 - Open vraag
Vergelijking
Een benadrukking van een overeenkomst tussen twee personen, zaken of dingen. Het beeld wordt altijd ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.
Slide 45 - Tekstslide
Metafoor: verstopte vergelijking
Vergelijking:Karel (object) is zo doof als een kwartel (beeld), want hij hoort mij nooit.
Metafoor: Die dove kwartel (beeld) hoort mij nooit.
Slide 46 - Tekstslide
Trots als een pauw zocht Ajala een zitplekje in de aula.
A
Vergelijking
B
Metafoor
Slide 47 - Quizvraag
Je opa lijkt wel een beer.
A
Vergelijking
B
Metafoor
Slide 48 - Quizvraag
Die beer tilde mijn kast zo naar boven.
A
Vergelijking
B
Metafoor
Slide 49 - Quizvraag
Schoonmaak
heel voorzichtig
met haar ragebol
veegt de huisvrouw
in de oksel van het plafond
giechelend
lacht het gebouw zich in puin
(K. Soudijn, Het kruidenboek)
Vragen bij het gedicht
Verklaar de laatste twee versregels van dit gedicht.
Herken je een personificatie, metafoor of vergelijking? Licht dit toe.
Noteer de antwoorden in je schrift
Slide 50 - Tekstslide
Avondkleur
De zon blust zijn hitte
in zoet water.
In gedimd licht
spoelen golven aan.
Van achter de wolken
verschijnt de maan.
Het wordt een kleur later.
(Jet Manhro, Een propje in mijn gezicht)
Vragen bij het gedicht
Wie of wat gedraagt zich wel heel eigenaardig in Avondkleur?
Herken je een personificatie, metafoor of vergelijking? Licht dit toe.
Wat wordt bedoeld met de laatste versregel denk je?