WOE 12/09/23 - 2E - Fictie en Poëzie

1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

LESPROGRAMMA
Lesuur 1 
  • Lezen
  • Poëzie: beeldspraak (personificatie, vergelijking en metafoor)

Lesuur 2
  • Verhaalanalyse: kort verhaal lezen 

Slide 2 - Tekstslide

Fictie Klas 2

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Personale verteller / hij-perspectief
  • Verteller speelt geen rol in de vertelde geschiedenis.
  • Verhaal is in hij-vorm geschreven.
  • Deze hij-figuur staat in de gebeurtenissen centraal.
  • Hij kan een van de personages uit het verhaal zijn (dus ook betrokken bij de gebeurtenissen).
  • Lezer beleeft mee vanuit zijn visie en weet alles wat deze figuur denkt, doet en voelt.
  • Wat andere personages voelen of denken is deze figuur niet bekend.

Slide 6 - Tekstslide

Ik-perspectief
  • Verteller speelt een rol in de vertelde geschiedenis.
  • Verhaal is in de ik-vorm geschreven.
  • Verteller kan er (net als in personaal perspectief) voor kiezen zijn personage iets te laten vertellen wat in het verleden is gebeurd.
  • Vraag je af hoe betrouwbaar is het perspectief?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Welk perspectief of welke verteller duidt de vorige zin aan?
A
hij-perspectief
B
ik-perspectief
C
alwetende verteller
D
onzichtbare verteller

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Welk perspectief is in het filmpje het meest aanwezig?
A
hij-perspectief
B
ik-perspectief
C
alwetende verteller
D
onzichtbare verteller

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Welke invloed kan het Andesgebergte als plaats op een verhaal hebben?

Slide 14 - Open vraag

Wat kan het Andesgebergte als ruimte op een verhaal hebben?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke invloed kan het perspectief hebben op een ruimte in een verhaal?

Slide 17 - Open vraag

Tijd

Slide 18 - Tekstslide

Volgorde
Chronologisch: het verhaal is weergegeven in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich afspelen of hebben afgespeeld.

Sujet: korte samenvatting in dezelfde volgorde als het verhaal dat is weergegeven in een boek.

Fabel: korte chronologische weergave van alle gebeurtenissen.




Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

In welke tijd speelt dit verhaal zich af?



Hoe zie/hoor je de verandering in tijd in deze film?

Slide 21 - Open vraag

Hoe zie je de verandering in tijd in deze film?



Hoe zie/hoor je de verandering in tijd in deze film?

Slide 22 - Open vraag

Tijd en vertellen
  • Ab ovo (vanaf het ei): normale chronologische volgorde vanaf het begin.
  • In media res (midden in de zaken): midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen.
  • Post rem (na de zaak): het hele verhaal achteraf vertellen.

Slide 23 - Tekstslide

Een verhaal dat begint als een sprookje wordt verteld ....
A
Abo ovo
B
In media res
C
Post rem

Slide 24 - Quizvraag

Een verhaal waarin eerst het einde wordt verteld, is ... verteld.
A
Abo ovo
B
In media res
C
Post rem
D
Het is bijna weekend.

Slide 25 - Quizvraag

Verteltijd en vertelde tijd
Verteltijd: de tijd die nodig is om het boek (voor) te lezen.


Vertelde tijd: de tijd die voorbij gaat in het verhaal.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat gebeurt er met de tijd in deze clip?

Slide 28 - Open vraag

Tijdsprongen
Flashforward (anticipatie): een onderbreking van de chronologie een weergegeven toekomstbeeld.

Flashback (terugblik): een onderbreking van de chronologie door een weergegeven terugblik.

Een tijdreis is geen tijdsprong!




Slide 29 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een tijdsprong en een tijdversnelling?

Slide 30 - Open vraag

Tijdverwerking
Tijdverdichting: een grote tijdsduur wordt kort afgehandeld.

Tijdsprong: een periode (in het leven van een karakter) wordt niet beschreven. Vaak gebeurt dit bij witregels of een nieuw hoofdstuk.

Tijdversnelling: langdurige gebeurtenissen worden kort verteld.

Tijdvertraging: het langzaam vergaan van de tijd in het verhaal draagt bij aan de opbouw van spanning.


Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Het fragment op de vorige slide uit Tonio is een voorbeeld van ...
A
tijdversnelling
B
tijdvertraging

Slide 33 - Quizvraag

Personages
Karakter (round character): maakt een ontwikkeling door.

Type (flat character): maakt geen ontwikkeling door.

Speaking name: de naam van het karakter beschrijft zijn of haar belangrijkste eigenschap. Vaak is dit toegepast bij een type.

Slide 34 - Tekstslide

Personages

Identificatie: het kunnen inleven in een karakter (of type). 

Antiheld: een hoofdpersoon waarmee jezelf identificeren lastig is.


Slide 35 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf een kort verhaaltje van honderd woorden waarin de ruimte spanning oproept en een personage een speaking name heeft.

Laat het verhaal lezen door je buurman of -vrouw. Deze moet bepalen wat het vertelperspectief is en waarom de ruimte het verhaal spannend maakt.

Slide 36 - Tekstslide

Poëzie

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Personificatie

Een voorwerp, plant, dier of abstract begrip is beschreven met menselijke eigenschappen.

Slide 39 - Tekstslide

Wat is personificatie?

De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.

Slide 40 - Tekstslide

Wat was in het voorgaande gedicht de personificatie?
A
de zomer
B
de zon
C
zelfvertrouwen
D
het leven

Slide 41 - Quizvraag

Taalgebruik

Letterlijk taalgebruik: taalgebruik om precies te schrijven of zeggen wat er wordt bedoeld.

Figuurlijk taalgebruik: vergelijkend taalgebruik om te beschrijven wat je bedoelt.

Slide 42 - Tekstslide

Waar zien we figuurlijk taalgebruik?

De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.

Slide 43 - Tekstslide

Welke verstopte vergelijking zien we in: ''De zon lacht haar tanden bloot?''

Slide 44 - Open vraag

Vergelijking

Een benadrukking van een overeenkomst tussen twee personen, zaken of dingen. Het beeld wordt altijd ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.

Slide 45 - Tekstslide

Metafoor: verstopte vergelijking

Vergelijking: Karel (object) is zo doof als een kwartel (beeld), want hij hoort mij nooit.

Metafoor: Die dove kwartel (beeld) hoort mij nooit.


Slide 46 - Tekstslide

Trots als een pauw zocht Ajala een zitplekje in de aula.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 47 - Quizvraag

Je opa lijkt wel een beer.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 48 - Quizvraag

Die beer tilde mijn kast zo naar boven.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 49 - Quizvraag

Schoonmaak

heel voorzichtig
met haar ragebol
veegt de huisvrouw
in de oksel van het plafond
giechelend
lacht het gebouw zich in puin

(K. Soudijn, Het kruidenboek)

Vragen bij het gedicht
  1. Verklaar de laatste twee versregels van dit gedicht.
  2. Herken je een personificatie, metafoor of vergelijking? Licht dit toe.


Noteer de antwoorden in je schrift

Slide 50 - Tekstslide

Avondkleur  
De zon blust zijn hitte
in zoet water.
In gedimd licht
spoelen golven aan.
Van achter de wolken
verschijnt de maan.
Het wordt een kleur later.
(Jet Manhro, Een propje in mijn gezicht)


Vragen bij het gedicht
  1. Wie of wat gedraagt zich wel heel eigenaardig in Avondkleur?
  2. Herken je een personificatie, metafoor of vergelijking? Licht dit toe.
  3. Wat wordt bedoeld met de laatste versregel  denk je?

Noteer de antwoorden in je schrift

Slide 51 - Tekstslide

KAHOOT
KAHOOT







Slide 52 - Tekstslide