herhaling alliteratie, assonantie, intro elisie en beeldspraak 10 oktober

SE 1: 
- dinsdag 22 oktober  van 9.00 - 10.15 uur   poëzie. 
-  donderdag 24 oktober van 12.05 - 13.20 uur: artikel schrijven.
planning komende 1,5 week:
vandaag: laatste onderdelen van poëzie behandelen en opdracht maken;
vrijdag 10/10 (morgen): oefen SE poëzie + huiswerk (artikel schrijven);
dinsdag 15 oktober: geen les i.v.m. studiedag.
donderdag 16 oktober: oefen SE poëzie en artikel inleveren.
vrijdag 17 oktober: artikel bespreken en ruimte om vragen te stellen.
 
1 / 70
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 70 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

SE 1: 
- dinsdag 22 oktober  van 9.00 - 10.15 uur   poëzie. 
-  donderdag 24 oktober van 12.05 - 13.20 uur: artikel schrijven.
planning komende 1,5 week:
vandaag: laatste onderdelen van poëzie behandelen en opdracht maken;
vrijdag 10/10 (morgen): oefen SE poëzie + huiswerk (artikel schrijven);
dinsdag 15 oktober: geen les i.v.m. studiedag.
donderdag 16 oktober: oefen SE poëzie en artikel inleveren.
vrijdag 17 oktober: artikel bespreken en ruimte om vragen te stellen.
 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
- korte herhaling van vorige week: alliteratie, assonantie en enjambement met Lesson Up:  5 minuten
- introductie nieuwe begrippen: elisie en beeldspraak: 10 minuten
- opdracht maken + nabespreken: 10 minuten
- klaar? lees in je leesboek

Slide 2 - Tekstslide

Is er in deze versregels sprake van alliteratie of assonantie?
A
Alliteratie
B
Assonantie

Slide 3 - Quizvraag

Waar zie je assonantie?
A
Heerlijk helder Heineken
B
Deze zin is erg lang
C
De groep vogels poept op de stoep
D
De bladeren vallen onder de boom

Slide 4 - Quizvraag

ENJAMBEMENT
Enjambement: 
- De versregel gaat verder in de volgende versregel -> ze vormen samen één zin.
- Als je gaat voorlezen, stop je dus niet aan het einde van de versregel, maar lees je gelijk door naar de volgende.
- Als er geen leestekens zijn, is er niet persé een enjambement. Kijk goed of de zin verder gaat of dat het een volgende zin is.

Slide 5 - Tekstslide

Niks aan
Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was
afgesproken dat we dat nu zouden doen.
Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
maar iemand moet beginnen anders staan we
hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
naar voren en ik dan het mijne.

Slide 6 - Tekstslide

1. Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was
2. afgesproken dat we dat nu zouden doen.
3. Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
4. maar iemand moet beginnen anders staan we
5. hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
6. naar voren en ik dan het mijne.
A
1. was- afgesproken
B
1. was-afgesproken 4. we-hier 5. hoofd naar voren
C
4. we-hier
D
5. hoofd naar voren

Slide 7 - Quizvraag

Niks aan
Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was   
afgesproken dat we dat nu zouden doen.
Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
maar iemand moet beginnen anders staan we
hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
naar voren en ik dan het mijne.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Welke term past bij deze strofe van Herman Gorter?
"O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen."
A
sonnet
B
elisie
C
enjambement
D
alliteratie

Slide 12 - Quizvraag

LAPTOP DICHT DOEN. 
LAATSTE DEEL VIA POWERPOINT EN GAAT OVER BEELDSPRAAK.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

ENJAMBEMENT
Enjambement: 
- De versregel gaat verder in de volgende versregel -> ze vormen samen één zin.
- Als je gaat voorlezen, stop je dus niet aan het einde van de versregel, maar lees je gelijk door naar de volgende.
- Als er geen leestekens zijn, is er niet persé een enjambement. Kijk goed of de zin verder gaat of dat het een volgende zin is.

Slide 34 - Tekstslide

Niks aan
Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was
afgesproken dat we dat nu zouden doen.
Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
maar iemand moet beginnen anders staan we
hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
naar voren en ik dan het mijne.

Slide 35 - Tekstslide

1. Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was
2. afgesproken dat we dat nu zouden doen.
3. Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
4. maar iemand moet beginnen anders staan we
5. hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
6. naar voren en ik dan het mijne.
A
1. was- afgesproken
B
1. was-afgesproken 4. we-hier 5. hoofd naar voren
C
4. we-hier
D
5. hoofd naar voren

Slide 36 - Quizvraag

Niks aan
Nu gaan we dus zoenen. Geen flauwekul, het was   
afgesproken dat we dat nu zouden doen.
Jij kijkt toch ook wel eens naar soaps. Niks aan,
maar iemand moet beginnen anders staan we
hier straks te sterven van de ouderdom. Kom eerst je hoofd
naar voren en ik dan het mijne.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Welke term past bij deze strofe van Herman Gorter?
"O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen."
A
sonnet
B
elisie
C
enjambement
D
alliteratie

Slide 42 - Quizvraag

Wat is beeldspraak?
  • Beeldend (figuurlijk - niet letterlijk bedoeld) taalgebruik.
  • Beeldspraak heeft altijd met vergelijkingen te maken.

Door middel van beelden:
  • Er wordt 'iets' extra duidelijk gemaakt of benadrukt/ krachtig over komen.
  • Het trekt de aandacht van de lezer of het verrast de lezer.

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld beeldspraak
Veel spreekwoorden en uitdrukkingen zijn beeldspraak. Je maakt taal 'beeldend' en rijker.

Voorbeelden:
  • Hij is ook snel op zijn teentjes getrapt. 
  • Het regende pijpenstelen.
  • Ik krijg een punthoofd van je!

Slide 44 - Tekstslide

Soorten beeldspraak
Je gebruikt woorden die je niet letterlijk bedoeld.
Figuurlijk taalgebruik

Verschillende soorten:
- vergelijking (met en zonder 'als)
- metafoor



Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Beeldspraak: Iets wordt vergeleken of vervangen door iets anders, een beeld.

Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

 = werkelijkheid                                          = beeld

Slide 47 - Tekstslide

Beeldspraak - vergelijking met 'als'

 Er zijn altijd 2 elementen aanwezig:

  • object (werkelijkheid) - hetgeen dat ergens mee vergeleken wordt
  • beeld - hetgeen waarmee het object vergeleken wordt.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

  • object:                 lachen
  • beeld:                   een boer met kiespijn




Slide 48 - Tekstslide

Beeldspraak - vergelijking met 'als'
Mijn broer is zo sterk als een beer.
(object)                               (beeld)

Ik heb geslapen als een roos.
(object)                                  (beeld)

Het voelt zo licht als een veertje.
(object)                                      (beeld)

Slide 49 - Tekstslide

Beeldspraak - vergelijking met 'als'
Object en beeld worden verbonden door een verbindingswoord.
Lachen als een boer met kiespijn.
  • Verbindingswoord: als

In plaats van 'als' zijn ook andere verbindingswoorden mogelijk:
  • zoals
  • net als
  • alsof
  • van

Slide 50 - Tekstslide

Beeldspraak - Metafoor
  • Het object (en het verbindingswoord) ontbreekt.
  • Alleen het beeld wordt genoemd.

De koning van de wildernis sloop dichterbij.

object:       leeuw
beeld:        de koning van de wildernis.

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Tekstslide

Slide 58 - Tekstslide

Slide 59 - Tekstslide

Slide 60 - Tekstslide

Oefenen met beeldspraak
Samen kijken we een aflevering van Zondag met Lubach.

Probeer zoveel mogelijk beeldspraak uit de aflevering te halen.
Denk aan de uitleg in deze LessonUp!




Slide 61 - Tekstslide

Slide 62 - Video

Wat weet je nu?


1. Figuurlijk taalgebruik:
vergelijking met 'als' en de metafoor 
2. Beeldspraak herkennen in gedichten en in spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 63 - Tekstslide

Beeldspraak in reclame, song- teksten en poëzie:

Slide 64 - Tekstslide

In de zin "Zij is een koele kikker"
is gebruik gemaakt van beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 65 - Quizvraag

In een gedicht zit vaak beeldspraak.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 66 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 67 - Quizvraag

Verhalen horen bij fictie,
poëzie niet.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 68 - Quizvraag

Poë-wat? Precies, wat is poëzie eigenlijk?
A
Iets uit de Middeleeuwen
B
Iets voor kunstenaars
C
Een ander woord voor verhalen
D
Een ander woord voor gedichten

Slide 69 - Quizvraag

Wat is poëzie?
A
Iets wat je leest in de krant
B
Een verhaal in een boek
C
Een plaatje van een kat
D
Gedichten

Slide 70 - Quizvraag