In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Leg klaar:
Boek Nieuw Nederlands
Laptop Digitale methode
Slide 1 - Tekstslide
Planning
week 7: Cursus 5 Grammatica WS
week 8: Voorjaarsvakantie
week 9: Toets Grammatica Zinsdelen en Woordsoorten
vrijdag 28 februari
Open-huis Twickel College Delden
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
je herkent lidwoorden
je herkent zelfstandige naamwoorden
je herkent werkwoorden (HA/A: zww, hww en kww)
je herkent bijvoeglijke naamwoorden
je herkent pers. en bez. vnw.
je herkent voorzetsel
je herkent bijwoord
Slide 3 - Tekstslide
Lesplanning
Instructie woordsoorten benoemen: voorzetsel, HA/A: per. en bez. vnw en bijwoord
Oefenen
Huiswerk
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoel
Je kunt uitleggen wat voorzetsels zijn
Je kunt uitleggen welke voorzetsels er zijn
Je kunt voorzetsels op een goede manier gebruiken
Slide 5 - Tekstslide
Welke voorzetsels ken je?
Slide 6 - Woordweb
Slide 7 - Video
Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achtereen woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep inde tuin
Hij liep de tuinin
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
een plaats
een tijd
een richting
een middel
een doel
tot
na
over
op
bij
in
te
naar
langs
in
met
om
Slide 10 - Tekstslide
Draai de spinner en maak een zinmet het voorzetseldat wordt getoond.
Slide 11 - Tekstslide
Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk
A
in
B
op
C
over
D
naast
Slide 12 - Quizvraag
Welk voorzetsel ontbreekt?
De auto rijdt ... de straat
A
onder
B
binnen
C
door
D
tegen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan
Slide 14 - Quizvraag
Ik loop vaak in de stad
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 15 - Sleepvraag
We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel
Slide 16 - Sleepvraag
[...1...] de stad is een gracht.
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen.
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden.
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de
juiste plekin het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om
Slide 17 - Sleepvraag
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan en staat vaak vóór een lidwoord of een voornaamwoord.
plaats -> onder de stoel, op de fiets, achter onze deur
tijd -> over een kwartier, tijdens die lunch, vanaf 16 mei
reden/oorzaak -> door de toespraak, vanwege de regen, dankzij jouw hulp
Slide 18 - Tekstslide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie.
door middel van
naar aanleiding van
met uitzondering van
Slide 19 - Tekstslide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Let op: delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel. Ze maken deel uit van het werkwoord.
Hans kijkt mij aan. -> aankijken
Ik nodig je uit voor het feest. -> uitnodigen
Zinedine geeft nooit op. -> opgeven
Slide 20 - Tekstslide
Ezelsbruggetje. Kijk of je het woord voor de kast of de vakantie kan zetten. Kan dat? Grote kans dat je met een voorzetsel te maken hebt!
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
op de kast
onder de kast
boven de kast
achter de kast
voor de kast
naast de kast
tijdens de vakantie
na de vakantie
gedurende de vakantie
voor de vakantie
dankzij de vakantie
vanwege de vakantie
Plaats
Tijd & reden/oorzaak
Slide 21 - Tekstslide
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening 2!
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 22 - Tekstslide
leeronlinenederlands.nl
Slide 23 - Link
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening!
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 24 - Tekstslide
Voorzetsel vs. bijwoord
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel en bijwoord
Voorzetsels zeggen iets over plaats &tijd. Bijwoorden kunnen dat ook doen, alleen zij staan qua tijd en plaats op zichzelf. Ze worden niet ergens vóór geplaatst, zoals het voorzetsel.
Voorzetsel
Onder
Boven
Achter Op Naast
Bijwoord
Daar
Hier
Ergens Overal Er
Voorzetsel
Tijdens Sinds Na Voor
Bijwoord
Gisteren Morgen Straks Laatst Onlangs
Plaats
Tijd
Bijwoord
Een bijwoord kan naast plaats en tijd nog veel meer aangeven.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 29 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Reis jij graag met de trein?
Ik ga vrijdag naar de dierentuin.
Ga je mee met mij naar de speeltuin?
Neem je haar ook mee naar de speeltuin?
U gaat met hem naar het park?
Slide 30 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 31 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 32 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is!
Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Mijn moeder heeft jouw broertje geholpen met zijn huiswerk.
Er kunnen ook andere woorden tussen het bez. vnw. en het zn staan.
Mijn aardige moeder heeft jouw vervelende broertje aangekleed voor zijn eerste feestje.
Slide 33 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 34 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 35 - Tekstslide
Voorbeelden
Die appel is van mij.
Die auto is van jou.
Het idee is van hem.
De vakantie is van ons.
Het werkstuk is van hen.
Mijn appel.
Jouw auto.
Zijn idee.
Onze vakantie.
Hun werkstuk.
Slide 36 - Tekstslide
Welk woord is een lidwoord?
A
het
B
fietsventieldopje
C
dunne
D
hij
Slide 37 - Quizvraag
Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
de
B
rode
C
Ronnie Flex
D
naast
Slide 38 - Quizvraag
Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Twan
B
een
C
jouw
D
groene
Slide 39 - Quizvraag
Welk woord is een voorzetsel?
A
lange
B
Piet
C
op
D
jullie
Slide 40 - Quizvraag
Welk woord is een persoonlijk voornaamwoord?
A
hij
B
schatrijke
C
Renske
D
voor
Slide 41 - Quizvraag
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening!
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
HA: Cursus 5: Grammatica, par. 8,10 en 12 (2,4 en 6!)
A: Cursus 5: Grammatica, par. 6, 10, 12 (2,4 en 8!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 42 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 43 - Link
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening! (per.bez.vnw!)
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
HA: Cursus 5: Grammatica, par. 8,10 en 12 (2,4 en 6!)
A: Cursus 5: Grammatica, par. 6, 10, 12 (2,4 en 8!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 44 - Tekstslide
maken.wikiwijs.nl
Slide 45 - Link
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening!(oef. 2!)
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 46 - Tekstslide
www.cambiumned.nl
Slide 47 - Link
Aan het werk .....
Maak de gedeelde oefening! Oefening 4!
Minder dan 80% goed, maak de opdracht nog eens!
Daarna naar de digitale methode:
TH: Cursus 5: Grammatica, par.7 (1,3 en 5!)
HA: Cursus 5: Grammatica, par. 8,10 en 12 (2,4 en 6!)
A: Cursus 5: Grammatica, par. 6, 10, 12 (2,4 en 8!)
Minder dan 80% goed? Kom overleggen en oefenen!
Slide 48 - Tekstslide
www.cambiumned.nl
Slide 49 - Link
Zinsdelen - woordsoorten
Vandaag rijdt mijn vader in zijn nieuwe auto naar zijn werk in Hengelo.
pv?
rijdt
ow?
mijn vader
wg? lv?
Slide 50 - Tekstslide
Zinsdelen - woordsoorten
Vandaag rijdt mijn vader in zijn nieuwe auto naar zijn werk in Hengelo.
vandaag =
rijdt =
mijn =
vader =
Slide 51 - Tekstslide
Zinsdelen - woordsoorten
Vandaag rijdt mijn vader in zijn nieuwe auto naar zijn werk in Hengelo.
in =
zijn =
nieuwe =
auto =
naar =
Slide 52 - Tekstslide
Zinsdelen - woordsoorten
Vandaag rijdt mijn vader in zijn nieuwe auto naar zijn werk in Hengelo.