20/12 en 21/12, 3h1, formuleren h1, correct begrenzen zinnen

Formuleren H1
Zinnen correct begrenzen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H1
Zinnen correct begrenzen

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 2 - Woordweb



Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les :

  • heb je geoefend met het correct begrenzen van zinnen











Slide 4 - Tekstslide

Lesplanning

  • korte activiteit
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 5 - Tekstslide

Mooie Woorden
Mooie woorden
beroeren in de regel
onze zinnen
en in zekere zin
zijn zij de reden
dat wij onze
Taal zo beminnen.

Slide 6 - Tekstslide

Wat vind jij een mooi woord?
Je mag er maximaal drie opschrijven.

Slide 7 - Woordweb

Bedenk met een van de woorden die je hebt opgeschreven een correct geformuleerde zin.
Noteer de zin.
Denk aan spelling, hoofdletters en leestekens.

Slide 8 - Open vraag

Wat denk je dat er bedoeld wordt met 'zinnen correct begrenzen?

Slide 9 - Woordweb

Een zin begint altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Tussen twee persoonsvormen hoort een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag


Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag


Voor de woorden 'en' en 'of' mag nooit een komma geplaatst worden
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

REGEL: Schrijf het eerste woord van een zin met een hoofdletter.


  • Mijn gsm is gestolen.
  • Tv-kijken is ontspannend.
  • IJdelheid is een slechte raadgever.
  • (Groot)ouders zijn ook welkom.
  • IPads verkopen slechter dan iPhones.
  • Hij vroeg: 'Kom jij ook morgen?'



 



Slide 14 - Tekstslide

UITZONDERINGEN
Schrijf het tweede woord van een zin met een hoofdletter als het eerste woord van de zin met een apostrof begint.
  • 'k Begrijp er niets van.
  • 's Winters is het vroeg donker.
  • 't Is heerlijk als de zon schijnt.

 Schrijf geen hoofdletter als de zin begint met een cijfer, symbool of emoticon.
  • 67 personen werden geëvacueerd.
  • € is het euroteken.
  • 😉 is een veelgebruikte emoticon

Slide 15 - Tekstslide

Komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.

Je gebruikt een komma om twee zinnen samen te voegen
Ik maak dat huiswerk morgen wel, vandaag hoeft dat toch nog niet af.   

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
Zij kocht bekers, chocolade poeder. pepermuntstokjes en marshmallows  voor haar leerlingen.

Slide 16 - Tekstslide

Komma

In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint
De vakantie, die dit jaar eerder begint, is in zicht.

Een bijstelling zet je tussen komma’s.
3H1, heen havo 3 klas, heeft vandaag online les.

Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord(voegwoord/signaalwoord). 
Morgen eet ik taart, omdat ik jarig ben.




     

Slide 17 - Tekstslide

Puntkomma
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt. 
De puntkomna geeft aan dat er een nauwe band is met de volgende zin.

Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 18 - Tekstslide

Dubbele punt

Een dubbele punt staat voor een opsomming.
Een kopje kerstgeluk bestaat uit: chocolademelk, marshmallows en een pepermuntstokje.

Een dubbele punt staat voor een verklaring.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

Slide 19 - Tekstslide

Zinnen
Een zin is een verzameling woorden die in de juiste volgorde een complete en begrijpelijke tekst opleveren.

Elke zin is een soort mededeling. Je wilt met elke zin iets zeggen. 

Een zin begint (bijna) altijd met een hoofdletter en eindigt altijd met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Je moet weten wanneer je zinnen moet eindigen. Te lange zinnen zijn onduidelijk en lastig om te lezen. 


Slide 20 - Tekstslide

Zinnen
Je kunt zinnen aan elkaar verbinden door er een verbindingswoord tussen te plaatsen: de eerste zin +  komma + verbindingswoord + de tweede zin.
Ik ben vandaag moe. Ik ben te laat gaan slapen. 
Ik ben moe, omdat ik gisteren te laat ben gaan slapen. 
Ik ben gisteren te laat gaan slapen, daarom ben ik moe.

Je kan ook beginnen met een verbindingswoord. Dan komt de komma tussen de twee persoonsvormen.
Omdat ik gisteren te laat ben gaan slapen, ben ik moe.

Uitzondering: 'en' en 'of' kunnen met en zonder komma geschreven worden. 
Ik ben gisteren te laat gaan slapen en ben (nu) moe.
Ik ben gisteren te laat gaan slapen, en de nacht daarvoor trouwens ook, daarom ben ik nu moe.

Slide 21 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
Een nieuwe zin beginnen met een voegwoord
Mevrouw Hooi geeft online les. Omdat zij in quarantaine zit.
Mevrouw Hooi geeft online les, omdat zij in quarantaine zit.

Twee zelfstandige zinnen worden ten onrechte samengevoegd
Tijdens de lockdowns gaven verschillende scholen  geen onlinelessen, hier waren veel ouders boos over.
Tijdens de lockdowns gaven verschillende scholen geen online lessen. Hier waren veel ouders boos om.
Veel ouders waren boos, omdat verschillende scholen geen onlinelessen gaven tijdens de vorige lockdowns.




     

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke landgrens is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Sommige landen met kunstmatige grenzen proberen het indringers wel heel moeilijk te maken, dit doen ze bijvoorbeeld door het bouwen van een muur.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Werk voor deze les en morgen:
Het werk is dus voor deze les en je maakt het morgen tijdens het 4e uur af. 
Blz. 32, formuleren h1 , startopdracht + opdracht 1, 2, 3 en 4
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!



Wat niet af is = huiswerk voor na de vakantie!
timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les heb je geoefend met het correct begrenzen van zinnen.











Slide 28 - Tekstslide

Ik weet hoe ik zinnen correct moet begrenzen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 30 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 31 - Open vraag