DER DIE DAS
1 / 31
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Video
De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen
Slide 2 - Quizvraag
Slide 3 - Tekstslide
Welke lidwoorden hebben we in het Duits?
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
voor mannelijke woorden gebruik je
voor vrouwelijke woorden gebruik je
voor onzijdige woorden gebruik je
voor meervoud gebruik je
das
der
die
die
Slide 11 - Sleepvraag
... Kater
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quizvraag
Freundin
A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quizvraag
... Restaurant
A
der
B
die
C
das
D
die - meervoud
Slide 14 - Quizvraag
der
der
das
das
die
der
die
das
Slide 15 - Sleepvraag
Freiheit
A
der
B
die
C
das
Slide 16 - Quizvraag
... September
A
der
B
die
C
das
Slide 17 - Quizvraag
Klasse
A
der
B
die
C
das
Slide 18 - Quizvraag
... Übung
A
der
B
die
C
das
Slide 19 - Quizvraag
... Dienstag
A
der
B
die
C
das
Slide 20 - Quizvraag
mannelijk [m]
onzijdig [o]
meervoud [mv]
vrouwelijk [v]
der
die
das
die
Slide 21 - Sleepvraag
Voor welke woorden komt het lidwoord 'die'?
Slide 22 - Open vraag
Welke woorden krijgen het lidwoord 'der'
Slide 23 - Open vraag
Welke Duitse (bepaalde) lidwoorden ken je?
Slide 24 - Open vraag
Mädchen
A
der
B
die
C
das
Slide 25 - Quizvraag
der, die oder das?
Tier
Tier
A
der
B
die
C
das
Slide 26 - Quizvraag
der, die oder das?
Stier
Stier
A
der
B
die
C
das
Slide 27 - Quizvraag
der, die oder das?
Theater
Theater
A
der
B
die
C
das
Slide 28 - Quizvraag
der, die oder das?
Brille
Brille
A
der
B
die
C
das
Slide 29 - Quizvraag
der, die oder das?
Banane
Banane
A
der
B
die
C
das
