plusles RT do 28 januari

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ik weet nog precies wat we hebben gedaan in de RT-lessen
ja
een beetje
nee

Slide 2 - Poll

we herhalen de L-R-I woorden
en beginnen met een testje...
weet je het nog?

Slide 3 - Tekstslide

je moet uit je hoofd leren hoe je zo´n woord schrijft
temperatuur
regelwoord
inprentwoord
luisterwoord

Slide 4 - Sleepvraag

LKR en KKR
Wat betekent dat ook alweer? 
Tekst

Slide 5 - Tekstslide

lange klank regel
Als de klankgroep eindigt op een lange klinker (aa ee oo uu), dan schrijf je die lange klinker met maar één letter

Slide 6 - Tekstslide

korte klank regel
Als de klankgroep eindigt op een korte klinker (a, e, i, o, u) dan schrijf je NA de korte klinker TWEE medeklinkers.
Voorbeeld: hakken, petten, kippen

Slide 7 - Tekstslide

schrijf op:

Slide 8 - Open vraag

de verlengingsregel
Als je aan het eind van een woord een [t ] hoort, schrijf je soms een t (groot) en soms een
d (rood). Als je het woord verlengt, kun je de t of d ook horen:

 groot verlengen: grote

 rood verlengen: rode

Als je een woord zo verlengt, maak je gebruik van een regel die verlengingsregel heet. Je
kunt deze regel gebruiken als je niet weet of je aan het eind van een woord een t of d
moet schrijven.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe moet je precies verlengen?
Je kunt achter het woord een doffe [e ] of [en ] zeggen:
best - beste, mand - manden

Je kunt achter het woord [ig ] zeggen:
jeugd - jeugdig

Soms moet je het woord op een andere manier verlengen, omdat je anders geen
bestaand woord kunt maken:
rund - runderen

Slide 10 - Tekstslide

De verlengingsregel kun je niet zomaar gebruiken bij werkwoordsvormen. Je mag
bijvoorbeeld 'je verzint' niet verlengen (‘je verzinte’ bestaat overigens ook niet eens). Om
niet in de war te raken, kun je voor de werkwoordsvormen het beste een apart
stappenplan gebruiken. Daarin zitten de regels voor de werkwoordsvormen. (Kijk achterin
je boek voor Nederlands voor zo’n stappenplan).

Als je een [t] aan het eind van een woord hoort, moet je dus eerst bedenken of je wel of
niet met een werkwoordsvorm te maken hebt.

Slide 11 - Tekstslide

wat is de laatste letter?
gedul...

Slide 12 - Open vraag

Wat is de laatste letter?
kwalitei..

Slide 13 - Open vraag

wat is de laatste letter?
interessan...

Slide 14 - Open vraag

b of p?
Je kunt de verlengingsregel ook toepassen als de laatste letter van een woord klinkt als een p. Probeer maar!

Slide 15 - Open vraag

d of t?

Slide 16 - Open vraag

laatste onderdeel: de slot -n
We spreken een woord dus vaak niet uit zoals we het woord schrijven. Om te weten of
je een 'n' moet schrijven aan het eind van een woord is luisteren soms niet
voldoende. Je moet dan weten of je te maken hebt met een werkwoord, een
zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord. Je moet de regels die horen
bij een van deze woordsoorten goed kennen. 

Slide 17 - Tekstslide

Een werkwoord
Een werkwoord geeft aan wat iemand doet. Lopen, zwemmen, antwoorden, vergissen
zijn hier voorbeelden van.

Je kunt het werkwoord herkennen door te proberen of je het woord kunt vervoegen:
ik loop, jij loopt, wij liepen, hij heeft gelopen enz.

Er komt een slot-n achter een werkwoord als:

* de persoonsvorm in het meervoud staat. (Zij renden weg)
* je het hele werkwoord gebruikt. (Ik wilde luisteren)
* het voltooid deelwoord eindigt op – en. (Hij heeft gezwommen)

Slide 18 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een naam aan: een mens, dier, ding of begrip.

Bijvoorbeeld: de vrouw, de leeuw, de portemonnee, het onderwijs, de liefde. Je kunt
het herkennen door er een lidwoord: de, het, of een voor te zetten.

Er komt een slot-n achter een zelfstandig naamwoord als:

het in het meervoud -en krijgt. Bijvoorbeeld: de schriften, de opmerkingen, de
opdrachten enz.

Slide 19 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld: een nieuwe jas, het aardige meisje, de gouden ring, de gebakken eieren, de gesnapte som.

Er komt een slot-n achter een bijvoeglijk naamwoord als:

* het een stof of materiaal aangeeft. Bijvoorbeeld: een zilveren ring, een leren jas,
een ijzeren hek.
* het bijvoeglijk naamwoord komt van een voltooid deelwoord op -en. Bijvoorbeeld: de
opgegeven toets, het gezongen liedje, de gekregen cadeaus.

Let op: alle andere bijvoeglijke naamwoorden krijgen een -e aan het eind van het woord!

Voorbeelden: de mooie tekening, het gestorte puin, het ontvoerde kind, de lachende
leraar, de halsbrekende toeren, het leuke verhaal

Slide 20 - Tekstslide

het gebroken hart
goed
fout

Slide 21 - Poll

de heerlijken geuren
goed
fout

Slide 22 - Poll

de zuren appels
goed
fout

Slide 23 - Poll