GKC HV2 Kap 4 Kloktijden herh modalv VLOG

Kapitel 4 München
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 4 München

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. 
2. Grammatik 
3.
4. Hören 
5. 


Slide 2 - Tekstslide

Grammatik Wiederholung (herhaling) 
DER kan je vervangen door ER (hij)
DIE kan je vervangen door SIE (zij)
DAS kan je vervangen door ES (het)

Slide 3 - Tekstslide

Das Baby
A
er
B
sie
C
es

Slide 4 - Quizvraag

ihr Bruder
A
er
B
sie
C
es

Slide 5 - Quizvraag

Tim und Joey
A
er
B
sie
C
es

Slide 6 - Quizvraag

EEN = EIN of EINE
EEN wordt vertaald naar ein of eine
ein = mannelijk en onzijdig

eine = vrouwelijk
(krijgt dus een -e) 

Slide 7 - Tekstslide

Oma
A
ein
B
eine

Slide 8 - Quizvraag

GEEN = KEIN of KEINE
GEEN wordt vertaald naar kein of keine
kein = mannelijk en onzijdig

keine = vrouwelijk  of meervoud
(krijgt dus een -e) 

Slide 9 - Tekstslide

(een) Buch
A
Ein
B
Eine

Slide 10 - Quizvraag

Rangtelwoorden

2 t/m 19
getal + te
vierte, achte

vanaf 20
getal + ste
zwanzigste, einundzwanzigste
Uitzonderingen

erste = eerste
dritte = derde
achte = achtste
siebte = zevende





Slide 11 - Tekstslide

(geen) Rosen
A
kein
B
keine

Slide 12 - Quizvraag

tweede
A
zweite
B
zweitte

Slide 13 - Quizvraag

derde
A
dritte
B
dreite

Slide 14 - Quizvraag

eerste
A
erste
B
einste

Slide 15 - Quizvraag

24e
A
vierundzwanzigte
B
vierundzwanzigste

Slide 16 - Quizvraag

Twee woorden voor uur: Stunde en Uhr.
Uhr = kloktijd: es ist zwei Uhr.
Stunde = andere gevallen.
Hij heeft een uur gewacht: er hat eine Stunde gewartet. 

Slide 17 - Tekstslide

S. 54 Uhrzeiten Aufgabe 11.2
Het is drie uur: es ist drei Uhr
Het is half drie: es ist halb drei
Het is kwart over drie: es ist Viertel nach drei.
Het is kwart voor vier: Es ist Viertel vor vier.

Slide 18 - Tekstslide

Es ist Viertel nach sieben.
A
het is kwart voor zeven
B
het is kwart over zeven

Slide 19 - Quizvraag

Es ist Viertel vor neun
A
het is kwart over negen
B
het is kwart voor negen

Slide 20 - Quizvraag

het is tien uur
A
Es ist acht Stunde
B
Es ist neun Uhr
C
Es ist zehn Stunde
D
Es ist zehn Uhr

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn modalwerkwoorden? 
Een modaal werkwoord wordt ook wel een modaal hulpwerkwoord genoemd. Het geeft namelijk een toevoeging aan het werkwoord zelf. Zoals zullen (een waarschijnlijkheid), moeten (noodzakelijkheid), kunnen (een kans), willen (een wens of behoefte) en hoeven (geen noodzakelijkheid).

Slide 22 - Tekstslide



dürfen (mogen, toestemming hebben)
ich darf (ik mag)
du darfst (jij mag)
er/sie/es darf (hij/zij/het mag)

Wir dürfen (wij mogen)
Ihr dürft (jullie mogen)
Sie/sie dürfen (zij mogen)


Bijv. Darf ich auf die Toilette gehen? 

Slide 23 - Tekstslide

können: kunnen


ich kann
du kannst
er kann


wir können
ihr könnt
sie können

bijv. Er kann das Auto morgen waschen

Slide 24 - Tekstslide

mögen
(houden van, lusten)


ich mag
du magst
er/sie/es mag




wir mögen
ihr mögt
Sie/sie mögen

Bijv. Er mag Eis. 

Slide 25 - Tekstslide

Regel
Het beste kan je deze werkwoorden uit je hoofd leren.
1. Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
ich, du, er/sie/ es

Slide 26 - Tekstslide

Wichtig! 
  • personen/dingen/ dieren in het enkelvoud kun je vervangen door -er/sie/es-
  • personen/dingen/ dieren in het meervoud kun je vervangen door  -sie-

als je bijv. een Frau of Herr met achternaam aanspreekt, dan moet je hen met -u- aanspreken
 ( met Sie) en dus gebruik je het hele werkwoord..
bijv:

Herr Schmidt, wohnen Sie hier schon lange?

Let op: Herr Janszen wohnt hier seit 3 Jahren. ( je spreekt hem nu niet aan..)

Slide 27 - Tekstslide

Er (dürfen) abends nie alleine in die Stadt gehen.
A
darf
B
darfst
C
dürften
D
dürft

Slide 28 - Quizvraag

Mathe (mögen) ich gerne
A
mag
B
magst
C
mögen
D
mögt

Slide 29 - Quizvraag

(mögen) du Mathe?
A
mag
B
magst
C
mögen
D
mögt

Slide 30 - Quizvraag

Frau Winkler (können) das gut erklären.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 31 - Quizvraag

Wir (dürfen) kein Wort sagen
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 32 - Quizvraag

Nathalie (können) gut lernen, sie hat immer gute Note.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 33 - Quizvraag

(können) ihr morgen auch kommen?
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 34 - Quizvraag

PO Uitleg 
WAT: De opdracht is heel eenvoudig: Het onderwerp van de vlog mag 1 van de thema’s zijn die we tot nu toe hebben behandeld. Je kunt dus uit Kapitel 1 t/m 4 het onderwerp kiezen. 

Slide 35 - Tekstslide

VLOG
HOE werkt het: Je verzint een script. Het script kun je gebruiken om je vlog te maken. Je kunt het ook door een tweede persoon laten filmen.

EISEN: Je zegt minimaal 15 zinnen in het Duits in je vlog. Daar word je op beoordeeld. Je kunt alle lesstof, woordenlijsten van de afgelopen hoofdstukken gebruiken. De vlog duurt tussen de 2 en 3 minuten.

Slide 36 - Tekstslide

VLOG
FEEDBACK: Je kunt je script inleveren om te laten controleren, doe dit op tijd!

INLEVERDATUM:  Begin op tijd en lever je vlog wetransfer.com in. Ik verheug me erop de vlogs te bekijken!

Slide 37 - Tekstslide

BEOORDELING
De opdracht wordt beoordeeld op drie verschillende onderdelen:
Creativiteit/originaliteit 4p
Uitspraak klinkt het Duits/ spreek je het vlot uit/ je leest niet voor 3p
Zinsbouw begrijp ik wat je zegt / gebruik je geen NL of Engelse woorden 3p

Slide 38 - Tekstslide

https://quizizz.com/join

JOIN QUIZZIZ
(eigen naam gebruiken) 

Slide 39 - Tekstslide

Aufträge erteilen (opdrachten verdelen)

1. Eerst de vragen doorlezen.
2. Uit context begrijpen waar het overgaat. 

Slide 40 - Tekstslide

Hoe noem je de voorwerpen in het Duits?
Zoek bij elke tekening het juiste woord. 

Slide 41 - Tekstslide



Hoe heet jouw school? Wie heißt deine Schule?

Schrijf het eronder, boven, links rechts. Maakt niet uit waar. 

Slide 42 - Tekstslide

Hausaufgaben

Slide 43 - Tekstslide