herhaling hoofdstuk 3

1 / 47
volgende
Slide 1: Video
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Stalin komt aan de macht in...
A
1917
B
1921
C
1924
D
1928

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een bekende bijnaam van Stalin?
A
Opa Stalin
B
Ome Stalin
C
Vadertje Stalin
D
Neef Stalin

Slide 3 - Quizvraag

Stalin collectiviseerde de landbouw. Wat betekent dat?
A
Bestaande boerderijen werden samengevoegd tot grote boerderijen van de staat
B
Bestaande boerderijen werden samengevoegd
C
Alle boeren moesten aan akkerbouw en veeteelt gaan doen
D
Stalin pikte alle boerderijen voor zichzelf in.

Slide 4 - Quizvraag

Stalin was een
A
fascist
B
nazist
C
communist
D
socialist

Slide 5 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij Stalin?
A
terreur
B
vierjarenplan
C
collectivisatie van de landbouw
D
industrialisatie

Slide 6 - Quizvraag

Wat hoort niet bij het totalitarisme van Stalin?
A
terreur
B
één partij
C
gematigde persvrijheid
D
geheime politie

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Wat hoort bij 'fascisme'?
A
gelijkheid
B
veel overleg tussen politici
C
sterke leider
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van fascisme?
A
Nationalisme
B
Een sterke leider
C
Gebruik van geweld
D
Racisme

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van Fascisme?
A
nationalisme
B
een sterke leider
C
gebruik van geweld
D
democratie is noodzakelijk

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Wat houdt de dolkstootlegende in?

Slide 14 - Open vraag

Fasen Republiek van Weimar
1e fase: 1919-1925; economisch slecht, inflatie
2e fase: 1925-1929: economisch goed, dawesplan
3e fase: 1929-1933: economisch crisis, beuskrach

Slide 15 - Tekstslide

Wat is hyperinflatie
A
geld wordt heel snel meer waard
B
geld wordt heel snel minder waard
C
mensen willen graag oorlog voeren
D
het kabinet van Duitsland overlegt

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer kreeg Duitsland te maken met een hyperinflatie?
A
1913
B
1919
C
1923
D
1929

Slide 17 - Quizvraag

Hoe is de hyperinflatie ontstaan?
A
Het Ruhrgebied werd bezet
B
De economie was slecht
C
Er werd massaal geld bij gedrukt
D
Geld werd niets waard

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor werd deze hyperinflatie veroorzaakt?
A
Doordat er geld werd bijgedrukt om de herstelbetalingen te voldoen
B
Ruhrgebied werd bezet en er werd geld bijgedrukt voor de stakende arbeiders
C
Doordat het geld in waarde verminderde
D
Doordat de Duitse wapenindustrie niet meer draaide

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Wat houdt het Dawesplan in?
A
Duitsland krijgt lening van VS voor o.a. herstelbetalingen
B
Duitsland begint weer met het betalen van herstelbetalingen
C
Frankrijk en Engeland verlagen de herstelbetalingen
D
Frankrijk en Engeland geven Duitsland uitstel van de herstelbetalingen

Slide 22 - Quizvraag

Het Dawesplan
A
was een mislukking
B
is door Duitsland niet geaccepteerd
C
is door Frankrijk aangeboden aan Duitsland
D
heeft Duitsland financieel geholpen

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer was de Beurskrach?
A
1929
B
1925
C
2008
D
1933

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen oorzaak van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 28 - Quizvraag

Wat was het gevolg van de beurskrach?
A
Economische crisis in de VS
B
Economische crisis in Duitsland
C
Economische crisis in Nederland
D
Economische crisis in de hele wereld

Slide 29 - Quizvraag

Dit is een spotprent over dezelfde Colijn.
Wat wil de tekenaar duidelijk maken over Colijn?

Slide 30 - Tekstslide

Hendrik Colijn
  • 1933 Colijn komt aan de macht.
  • Overheid moest niet meer uitgeven dan er binnenkwam (bezuinigen)
  • Aanpassingspolitiek: bevolking moest bezuinigen. Oorzaak: de teruglopende economie.

Slide 31 - Tekstslide




Zo ziet Colijn zichzelf graag...

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Noem één reden waarom de Volkenbond een zwakke organisatie was.

Slide 38 - Open vraag

 Opkomst van het nationaal-socialisme 
  • NSDAP haalde voordeel uit de economische crisis.
  • Geloofden in rassenleer en waren antisemitisch Joden kregen de schuld.
  • NSDAP werd groter en in 1933 alle macht door brand Rijksdag.
  • Dld werd een extreemrechtse totalitaire staat, er was terreur, gelijkschakeling en een dictator.
  • Antisemitisme bestond al, Hitler ging nog verder.
  • In 1935 Neurenberger rassenwetten, joden geen burgerrechten meer.
  • Hoopte dat joden weg zouden gaan.
  • Joden gingen niet snel genoeg weg, dus in 1938 Kristallnacht.

Slide 39 - Tekstslide

Hoe heet de politieke partij van Hitler?
A
NSB
B
PVDA
C
NSDAP
D
Hitler had geen politieke partij

Slide 40 - Quizvraag

Noem een kenmerk van de totalitaire staat van Hitler.

Slide 41 - Open vraag

Welk begrip past bij deze plaatjes?

Slide 42 - Open vraag

Met welke wetten werden de burgerrechten van joden afgenomen?

Slide 43 - Open vraag

 Duitsland en het buitenland 
  • Hitler had 2 doelen: economie stimuleren en einde verdrag v. Versailles.
  • Hield zich niet aan verdrag v. Versailles.
  • Voegde gebied bij Dld: Oostenrijk (Anschluss) en Sudetenland.
  • Tsjechoslowakije wilde Sudetenland niet kwijt: Conferentie v. München.
  • Eng en Fr voerde appeasementpolitiek (bezuinigen).
  • In Italië fascisten a/d macht, leider was Mussolini.
  • Nationaal-Socialisme gebaseerd op fascisme. 
  • In NL ook economische crisis, regering voerde aanpassingspolitiek.
  • Crisis ging niet voorbij, veel onvrede. Daarom oprichting NSB.

Slide 44 - Tekstslide

Geef een voorbeeld waaruit blijk dat Hitler zich niet aan het Verdrag van Versailles hield.

Slide 45 - Open vraag

Welk land was NIET aanwezig bij de Conferentie van München?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Tsjecho-Slowakije
D
Italië

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen het nationaal-socialisme en het fascisme?

Slide 47 - Open vraag