grammatica

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

EVEN HERHALEN

Welke woordsoorten ken je?

Zoek het onderwerp:

Al vanaf zijn zesde jaar kan Joost goed schaatsen.

1. kan
2. schaatsen
3. Joost
4. zijn zesde jaar

Zoek het onderwerp:

Zij hebben allemaal zin in een ijsje.

1. allemaal
2. Zij
3. een ijsje
4. hebben

Zoek de persoonsvorm:

Wat weet jij over het ontstaan van de aarde?

1. jij
2. ontstaan
3. wat
4. weet

Zoek de persoonsvorm:

De knalrode tas staat bovenop de kast.

1. staat
2. bovenop
3. knalrode
4. de kast

Zoek het werkwoordelijk gezegde:

Zonder ook maar een woord te zeggen, fietste zij naar huis.

1. fietste
2. zeggen
3. zeggen, fietste
4. een woord, naar huis

Zoek het werkwoordelijk gezegde:

Ze hebben gelijk als ze zeggen dat de fiets rood is gespoten door de fietsenmaker.

1. ze hebben
2. hebben gelijk
3. hebben, zeggen
4. hebben, zeggen, gespoten

Zoek het meewerkend voorwerp:

We geven de kinderen een cadeau voor hun verjaardag.

1. verjaardag
2. een cadeau
3. we geven
4. de kinderen

Zoek het meewerkend voorwerp:

Vele onderzoeken maakten haar duidelijk dat het een gevaarlijke missie was.

1. haar
2. duidelijk
3. vele onderzoeken
4. een gevaarlijke missie

Zoek het lijdend voorwerp:

De door tante Roos gekochte puzzels vonden we allemaal enorm leuk.

1. tante Roos
2. allemaal
3. gekochte puzzels
4. enorm leuk

Zoek het lijdend voorwerp:

Ik geef de schaatsen aan mijn neefje, want ze zijn mij toch te klein.

1. ze
2. mij
3. ik
4. mijn neefje

In welke zin staat het PERSOONLIJK voornaamwoord met hoofdletters?

1. ZE koopt het boek met haar beste vriendin.
2. Ze koopt het boek met HAAR beste vriendin.

In welke zin staat het PERSOONLIJK voornaamwoord met hoofdletters?

1. Dat heb ik HEM nu al wel 20x verteld.
2. Dat heb IK hem nu al wel 20x verteld.

In welke zin staat het BEZITTELIJK voornaamwoord met hoofdletters?

1. Zij vind JOUW nieuwe tasje echt gaaf.
2. ZIJ vind jouw nieuwe tasje echt gaaf.

In welke zin staat het BEZITTELIJK voornaamwoord met hoofdletters?

1. JOUW moeder belde hem gelijk op.
2. Jouw moeder belde HEM gelijk op.

Wat is het woord in hoofdletters?

Ik heb alles in mijn SPORTTAS gedaan.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

Ik heb alles in MIJN sporttas gedaan.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

Ik heb alles IN mijn sporttas gedaan.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

IK heb alles in mijn sporttas gedaan.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

ZIJ kunnen niet zonder jullie goede ideeën.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

Zij kunnen niet ZONDER jullie goede ideeën.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

Zij kunnen niet zonder jullie goede IDEEËN.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het woord in hoofdletters?

Zij kunnen niet zonder JULLIE goede ideeën.

1. voorzetsel
2. persoonlijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Noem zoveel mogelijk items op die voorkwamen in deze LessonUp:

De twee jeans kostten zo weinig, omdat ik een spaarkaart met stickers had ingeleverd.

omdat =

ik =

had =

ingeleverd =

voegwoord

persoonlijk voornaamwoord

voltooid deelwoord

hulpwerkwoord