1.1 + 1.2 Waar heb je behoefte aan?

nog vragen over rekenen met procenten
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

nog vragen over rekenen met procenten

Slide 1 - Tekstslide

1.1 Waar heb je behoefte aan?

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn jouw behoeften (of wensen)?
Heb je vandaag al keuzes moeten maken?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Maken opdrachten 1,2,5,6,7

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Zelfvoorziening

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Lees op blz. 11 het stuk over alternatief aanwendbaar
Opdracht
Gebruik bij de volgende opdracht internet en je boek.
Tijd en geld zijn alternatief aanwendbaar leg dit uit met een eigen voorbeeld.
Bedenk nog één ander product wat ook alternatief aanwendbaar is en leg dit uit.

Slide 12 - Tekstslide

Maken opdracht 8,11 en 13

Slide 13 - Tekstslide

Lees het stukje over alternatief aanwendbaar

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekent het als een product alternatief aanwendbaar is?

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent alternatief aanwendbaar?
A
dat het op kan gaan
B
dat je er niets voor hoeft te doen
C
dat je het op verschillende manieren kunt gebruiken
D
dat je ervoor moet werken om het te krijgen

Slide 16 - Quizvraag

Bedenk een product wat alternatief aanwendbaar is. Leg ook uit hoe dit dan alternatief aanwendbaar is.

Slide 17 - Open vraag

Nakijken 1.1 en rekenen met procenten.
Nakijken met andere kleur pen.
Vragen stellen als je iets niet snapt.
Je krijgt hier 5 minuten de tijd voor.

Slide 18 - Tekstslide

1.2 Is kopen kiezen?

Slide 19 - Tekstslide

Doelen 1.2
Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten uitgaven.
Je kunt verschillende soorten inkomen benoemen.
Je kunt een begroting opstellen.
Je kunt met een budgetformule berekenen hoe een gegeven budget kan worden besteed.
Je kunt een budgetlijn tekenen en uitleggen hoe de budgetlijn verandert als prijzen en budget veranderen.
Je hebt paragraaf 1.2 goed begrepen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen.
1. Stel: Je krijgt € 2,50 zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?
2. Stel: Je krijgt € 15,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?
3. Stel: Je krijgt € 120,- zakgeld per jaar. Hoeveel is dit per dag?



 

Slide 24 - Tekstslide

Maken opdracht 14,15,17,18,19
Je kunt voorbeelden geven van verschillende soorten uitgaven.

Opdracht: 14,15
Je kunt verschillende soorten inkomen benoemen.
Opdracht: 17,18
Je kunt een begroting opstellen.
Opdracht: 19




Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Samen kijken naar budgetlijn blz.14
  • Formule uitleggen
  • Hoeveel punten heb je nodig om een rechte lijn te tekenen?
  • Hoe kom je aan die twee punten? 

Slide 27 - Tekstslide

Maken opdracht 20 t/m 23

opdrachten 10 en 11 van de herhalingsopdrachten van blz. 28


Slide 28 - Tekstslide