In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
1 Zet een komma tussen twee persoonsvormen;
2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden;
3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of);
4 Zet een komma voor een voegwoord als want, maar, omdat etc.;
5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.