V2: De brug grammatica zinsdelen

De brug: van klas 1 naar klas 2 
Grammatica zinsdelen

Wat weet je nog uit klas 1?
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De brug: van klas 1 naar klas 2 
Grammatica zinsdelen

Wat weet je nog uit klas 1?

Slide 1 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

Hoeveel liter water is nodig voor het maken van een katoenen T-shirt?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 2 - Quizvraag

In welke van onderstaande zinnen ontbreekt het onderwerp?
A
Blijf met je vingers van die chocoladetaart af!
B
De meeste kiwi’s worden geïmporteerd uit Nieuw-Zeeland.
C
Heb jij het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt in het echt gezien?
D
Ik weet niet wat de hoofdstad van Zuid-Korea is.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Waarmee heb je de beginnende journalist nu weer op de kast gejaagd?
A
heb
B
heb gejaagd
C
heb op de kast gejaagd
D
heb weer gejaagd

Slide 4 - Quizvraag

Welke van onderstaande zinnen bevat een naamwoordelijk gezegde?
A
De rol van het Nederlands Elftal op het WK-voetbal lijkt uitgespeeld.
B
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
C
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
D
Worden docenten binnenkort vervangen door robots?

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Op deze open plek zou de gemeente aanvankelijk het dorpshuis bouwen.
A
deze open plek
B
de gemeente
C
aanvankelijk
D
het dorpshuis

Slide 6 - Quizvraag

Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?


De rozenkweker betaalde de vakantiewerkers het minimumloon uit.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan in deze zin?

Vorig jaar gaven mijn ouders op mijn verjaardag mij een driedaagse stedentrip naar Barcelona.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is een bijwoordelijke bepaling?
A
elkaar
B
vanwege
C
zulke
D
waarom

Slide 9 - Quizvraag

EINDE

Slide 10 - Tekstslide