Grammatica-quiz

De grote gruwelijke grammaticaquiz .......... (en een beetje woordenschat ;))
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

De grote gruwelijke grammaticaquiz .......... (en een beetje woordenschat ;))

Slide 1 - Tekstslide

1. In onderstaande zin staat een onbepaald lidwoord.

Weet jij hoe de vlag van Chili eruitziet?
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

2. In onderstaande zin staan twee zelfstandige naamwoorden.

In de stofzuigerzak zaten verschillende gele legosteentjes.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

3. Wat is het onderstreepte woord voor woordsoort?


Ik heb van jou geen WhatsAppbericht ontvangen.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

4. In welke zin is het werkwoord ‘blijven’ een koppelwerkwoord?
A
Feyenoordsupporters blijven hun club altijd trouw.
B
Pubers blijven op zondag meestal lang in bed liggen.
C
Wij blijven nog even zitten bij de open haard.

Slide 5 - Quizvraag

5. Door welk woord kun je het aanwijzend voornaamwoord vervangen in onderstaande zin?

Op regenachtige dagen trekken mensen massaal naar zulke musea.
A
dat
B
dergelijke
C
hetzelfde

Slide 6 - Quizvraag

6. Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
hoe
B
waarom
C
wanneer
D
welke

Slide 7 - Quizvraag

7. Wat is het onderstreepte woord voor een woordsoort?


Heb jij weleens wat gekocht bij dit online warenhuis?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

8. Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Mounir heeft in de pauze aan Alice een banaan gegeven.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

9. Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

Hoeveel liter water is nodig voor het maken van een katoenen T-shirt?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

10. In welke van onderstaande zinnen ontbreekt het onderwerp?
A
Blijf met je vingers van die chocoladetaart af!
B
De meeste kiwi’s worden geïmporteerd uit Nieuw-Zeeland.
C
Heb jij het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt in het echt gezien?
D
Ik weet niet wat de hoofdstad van Zuid-Korea is.

Slide 11 - Quizvraag

11. Welke van onderstaande zinnen bevat een naamwoordelijk gezegde?
A
De rol van het Nederlands Elftal op het WK-voetbal lijkt uitgespeeld.
B
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
C
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
D
Worden docenten binnenkort vervangen door robots?

Slide 12 - Quizvraag

12. Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Op deze open plek zou de gemeente aanvankelijk het dorpshuis bouwen.
A
deze open plek
B
de gemeente
C
aanvankelijk
D
het dorpshuis

Slide 13 - Quizvraag

13. Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?


De rozenkweker betaalde de vakantiewerkers het minimumloon uit.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quizvraag

14. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan in deze zin?

Vorig jaar gaven mijn ouders op mijn verjaardag mij een driedaagse stedentrip naar Barcelona.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

15. Welk woord is een bijwoordelijke bepaling?
A
elkaar
B
vanwege
C
zulke
D
waarom

Slide 16 - Quizvraag

16. Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Waarmee heb je de beginnende journalist nu weer op de kast gejaagd?
A
heb
B
heb gejaagd
C
heb op de kast gejaagd
D
heb weer gejaagd

Slide 17 - Quizvraag

17. Mijn broer moest hard leren als hij voor scheikunde een voldoende wilde halen.

In deze zin is sprake van:
A
Onderschikking (HZ- BZ)
B
Onderschikking (BZ-HZ)
C
Nevenschikking (HZ-BZ)
D
Nevenschikking (BZ-HZ)

Slide 18 - Quizvraag

18. Zij doet of ze de baas is.

In deze zin is sprake van:
A
Onderschikking (HZ-BZ)
B
Onderschikking (BZ-HZ)
C
Nevenschikking (HZ-BZ)
D
Nevenschikking (BZ-HZ)

Slide 19 - Quizvraag

19. Ik kan niet geloven, dat Edwin en Jolien uit elkaar zijn.

Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 20 - Quizvraag

20. Eindelijk is hij geworden, wie hij altijd al wilde zijn.

Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
ND-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 21 - Quizvraag

21. Toen er nog geen computers en tablets waren, leerde iedereen uit boeken.

Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 22 - Quizvraag

22. Wat hij zegt, is niet te bewijzen.

Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 23 - Quizvraag

23. Zij begrijpt niet hoe ze breuken moet vermenigvuldigen.


Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 24 - Quizvraag

24. Mijn broer moest hard leren als hij voor scheikunde een voldoende wilde halen.


Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 25 - Quizvraag

25. Zij doet of ze de baas is.


Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 26 - Quizvraag

26. Wie zich opgegeven heeft, wordt zaterdag ook verwacht.


Bovenstaande zin bevat een:

A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 27 - Quizvraag

27. Wie niet op komt dagen, moet ik helaas een onvoldoende geven.

Bovenstaande zin bevat een:
A
O-zin
B
BWB-zin
C
LV-zin
D
MV-zin

Slide 28 - Quizvraag

Bakermat
fraude
immoreel
afvallige
orthodoxe
Plaats van oorsprong
Bedrog
onethisch
ontrouwe
strenggelovige

Slide 29 - Sleepvraag

29. Maak af: een aardje naar zijn.....

Slide 30 - Open vraag

30. Maak af: in kannen en.....

Slide 31 - Open vraag