Herhalen grammatica klas 1+H1

De grote gruwelijke grammaticaquiz
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De grote gruwelijke grammaticaquiz

Slide 1 - Tekstslide

Met meerdere werkwoorden in één zin is de PV altijd een … ?
A
Hww
B
Zww
C
Kww
D
Bijwoord

Slide 2 - Quizvraag

‘Hebben’ is één van de negen koppelwerkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

‘Worden’ is één van de negen koppelwerkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Noteer de andere 8 koppelwerkwoorden.

Slide 5 - Open vraag

‘Schijnen’ is een ZWW als het betekent ‘licht uitstralen”.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp doet iets 
Het onderwerp is iets.

Slide 7 - Sleepvraag

In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een LV.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een LV begint nooit met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag


Op de A28 staan twee motoragenten bekeuringen uit te delen aan snelheidsduivels.

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?



A
4
B
3
C
7
D
6

Slide 10 - Quizvraag

In welke van onderstaande zinnen ontbreekt het onderwerp?
A
Blijf met je vingers van die chocoladetaart af!
B
De meeste kiwi’s worden geïmporteerd uit Nieuw-Zeeland.
C
Heb jij het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt in het echt gezien?
D
Ik weet niet wat de hoofdstad van Zuid-Korea is.

Slide 11 - Quizvraag

Kijk het filmpje, de vraag volgt na afloop

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat is de belangrijkste reden dat taal grammatica nodig heeft?

Slide 14 - Open vraag

Werkwoordelijke uitdrukkingen horen bij het werkwoordelijk gezegde!
Maak de oefening die verschijnt op de volgende slide (klik door naar de website)

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-werkwoordelijk-uitdrukking/

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Waarmee heb je de beginnende journalist nu weer op de kast gejaagd?
A
heb
B
heb gejaagd
C
heb op de kast gejaagd
D
heb weer gejaagd

Slide 17 - Quizvraag

Welke van onderstaande zinnen bevat een naamwoordelijk gezegde?
A
De rol van het Nederlands Elftal op het WK-voetbal lijkt uitgespeeld.
B
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
C
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
D
Worden docenten binnenkort vervangen door robots?

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Op deze open plek zou de gemeente aanvankelijk het dorpshuis bouwen.
A
deze open plek
B
de gemeente
C
aanvankelijk
D
het dorpshuis

Slide 19 - Quizvraag

Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?


De rozenkweker betaalde de vakantiewerkers het minimumloon uit.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan in deze zin?

Vorig jaar gaven mijn ouders op mijn verjaardag mij een driedaagse stedentrip naar Barcelona.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is een bijwoordelijke bepaling?
A
elkaar
B
vanwege
C
zulke
D
waarom

Slide 22 - Quizvraag

Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

"Elkaar" is een....
A
wederkerend vnw
B
wederkerig vnw
C
pers. vnw
D
onbep. vnw

Slide 24 - Quizvraag

In onderstaande zin staat een onbepaald lidwoord.

Weet jij hoe de vlag van Chili er uitziet?
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

In onderstaande zin staan twee zelfstandige naamwoorden.

In de stofzuigerzak zaten verschillende gele legosteentjes.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.
A
koude
B
mooie
C
beschermen
D
leren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderstreepte woord voor woordsoort?


Ik heb van jou geen WhatsAppbericht ontvangen.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

In welke zin is het werkwoord ‘blijven’ een koppelwerkwoord?
A
Feyenoordsupporters blijven hun club altijd trouw.
B
Pubers blijven op zondag meestal lang in bed liggen.
C
Wij blijven nog even zitten bij de open haard.

Slide 29 - Quizvraag

Door welk woord kun je het aanwijzend voornaamwoord vervangen in onderstaande zin?

Op regenachtige dagen trekken mensen massaal naar zulke musea.
A
dat
B
dergelijke
C
hetzelfde

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
hoe
B
waarom
C
wanneer
D
welke

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het onderstreepte woord voor een woordsoort?


Heb jij weleens wat gekocht bij dit online warenhuis?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 32 - Quizvraag

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Mounir heeft in de pauze aan Alice een banaan gegeven.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quizvraag

We hebben een winnaar!

Slide 34 - Tekstslide