In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welk lichaamsdeel van de hond heeft de hoogste temperatuur?
A
de neus
B
de ogen
C
de oren
D
de staart
Slide 2 - Quizvraag
Welke soorten lenzen ken je?
Slide 3 - Woordweb
Leerdoelen
R Je kunt het verschil beschrijven tussen positieve lenzen en negatieve lenzen.
R Je kunt uitleggen hoe een positieve lens een evenwijdige bundel zonlicht breekt.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).
Slide 4 - Tekstslide
Instructie
Een lens is ontworpen om licht op een bepaalde manier van richting te doen veranderen.
Je noemt dat: het licht breken.
Begrippen opschrijven:
4!
Slide 5 - Tekstslide
Evenwijdige lichtbundel
Hoe noem je het punt F links van de lens?
Slide 6 - Tekstslide
Leerdoelen
R Je kunt toelichten wat wordt bedoeld met brandpunt en brandpuntsafstand.
R Je kunt uitleggen hoe een negatieve lens een evenwijdige bundel zonlicht breekt.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).
Slide 7 - Tekstslide
Negatieve lens
Een negatieve lens heeft geen brandpunt waar de stralen bij elkaar komen.
Punt voor de lens waar de lichtstralen vandaan lijken te komen noem je ook het brandpunt.
van een evenwijdige naar een een divergente lichtbundel
Slide 8 - Tekstslide
Negatieve lens
De brandpuntsafstand is in dit geval een negatief getal.
Het minteken geeft aan dat het brandpunt vóór de lens ligt en niet erachter, zoals bij een positieve lens.
van een evenwijdige naar een een divergente lichtbundel
Slide 9 - Tekstslide
Leerdoelen
R Je kunt het verschil uitleggen tussen een reëel beeld en een virtueel beeld.
T1 Je kunt het beeld construeren dat een positieve lens van een voorwerp vormt.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).
Slide 10 - Tekstslide
Positieve lens
Met een positieve lens kun je de lichtstralen weer bij elkaar brengen in één punt.
Dit punt noem je het beeldpunt van L.
een lampje L dat in alle richtingen licht uitzendt.
Slide 11 - Tekstslide
Beeld maken
Als je op de juiste afstand van de lens een scherm neerzet, zie je daarop een scherp beeld van het lampje.
een lampje L dat in alle richtingen licht uitzendt.
Slide 12 - Tekstslide
Constructiestralen
De twee lichtstralen die je gebruikt om een beeld te construeren, noem je
constructiestralen.
Slide 13 - Tekstslide
Welke twee lichtstralen zijn constructiestralen?
.
Slide 14 - Tekstslide
Leerdoelen
R Je kunt de voorwerpsafstand en de beeldafstand opmeten in een tekening.
T1 Je kunt de voorwerpsafstand en de beeldafstand opmeten in een tekening.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).
Slide 15 - Tekstslide
Brandpunt afstand en lenssterkte
1.Leg uit welke lens het sterkst is.
2. Hoe groot is de brandpuntsafstand van lens a en b?
Slide 16 - Tekstslide
.
Practicum opstelling
Beeldvorming door een lens
Slide 17 - Tekstslide
HW controle
opdrachten van HW blz 43 t/m 45
Slide 18 - Tekstslide
A
a.
B
b.
C
c.
D
d.
Slide 19 - Quizvraag
.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Oog en bril
Het licht beweegt daarna door de doorzichtige delen van elk oog: het gaat door het hoornvlies, de ooglens en het glasachtig lichaam.
Ten slotte komt het licht op je netvlies terecht (figuur 1).
Je ziet de dingen om je heen doordat ze licht weerkaatsen naar je ogen.
Slide 23 - Tekstslide
Oog en bril
De combinatie hoornvlies-ooglens-glasachtig lichaam heeft dezelfde uitwerking als een positieve lens: het licht wordt zo gebroken dat er op het netvlies een scherp reëel beeld ontstaat.
Ooglens werkt als een positieve lens.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Beeldvorming
Het beeld van de lucifer :
is verkleind
staat ondersteboven
Met de constructie stralen 1 en 2 kan je het beeld construeren.
Slide 26 - Tekstslide
Scherpstellen ooglens
accommoderen = de ooglens platter en boller maken.
Slide 27 - Tekstslide
Scherpstellen ooglens
Als je ooglens boller wordt, wordt hij sterker. Maak je hem platter, dan wordt hij minder sterk. Hoe sterker de ooglens is,
Slide 28 - Tekstslide
Bijziend
Als je bijziend bent, zie je alleen scherp wat dichtbij is.
Dingen die ver weg zijn, kun je niet scherp zien.
Dit komt doordat je ooglenzen te bol zijn.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Verziend
Als je verziend bent, kun je alleen dingen in de verte scherp zien.
Dit komt doordat je ooglenzen te zwak zijn.
Licht van een voorwerp dichtbij vormt een beeld achter het netvlies.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
De stralen die op de ooglens vallen, lopen vrijwel evenwijdig aan de hoofdas. Dat betekent dat ze elkaar na de lens snijden in het brandpunt. Het beeldpunt op het netvlies is dus ook het brandpunt van de ooglens.
Als je naar een punt op grote afstand kijkt, lopen de lichtstralen uit dat punt zo goed als evenwijdig. De ooglens vormt dan een scherp beeldpunt op het netvlies (figuur 10).
Slide 33 - Tekstslide
Sterkte van de ooglens
Als je naar een punt op grote afstand kijkt, lopen de lichtstralen uit dat punt zo goed als evenwijdig. De ooglens vormt dan een scherp beeldpunt op het netvlies (figuur 10).
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Begrippen uit deze les
Slide 36 - Tekstslide
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 37 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen