27/11 samengesteld nevenschikkend en onderschikkend

Samengestelde zinnen
Neven- en onderschikkend
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen
Neven- en onderschikkend

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Instructie/quiz - zelfstandig werken
  • Verlengde instructie - iedereen aan het werk
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat samengesteld nevenschikkend en samengesteld onderschikkend is;
  • heb je geoefend met samengesteld nevenschikkend en samengesteld onderschikkend zinnen herkennen en benoemen.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
30:00
Iiin stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Woorden 2.5

Slide 6 - Tekstslide

woordenlijst
abrupt plotseling
afzetten tegen vergelijken met
allround veelzijdig, goed in alle onderdelen
appeltje eitje makkelijk
autonoom zelfstandig, zonder dat overleg nodig is
de complicatie 1 moeilijkheid; 2 extra probleem, bijkomende kwaal
de defibrillator apparaat waarmee je het hart een elektrische schok kunt geven, waardoor het weer klopt
delicaat gevoelig, kwetsbaar
eenzijdig beperkt, niet compleet ontwikkeld
essentieel noodzakelijk, wezenlijk, onmisbaar
focussen 1 scherp stellen; 2 concentreren
fundamenteel wezenlijk, diepgaand
geleidelijk langzamerhand, langzaam een beetje meer
iemand iets op het hart drukken benadrukken, iemand iets met nadruk zeggen


Slide 7 - Tekstslide

woordenlijst
impact - invloed, werking
introduceren - 1 iemand voorstellen; 2 iets zeggen over iemand die gaat optreden; 3 iets nieuws brengen
het letsel - verwonding
de limiet - uiterste grens
de locatie - plaats of plek waar iets gebeurt
navigeren - koersen
onderhouden - 1 doen wat nodig is om te zorgen dat iets blijft werken; 2 geld geven om van te leven
opslokken - alle aandacht eisen
potentieel - mogelijk, iets wat zou kunnen gebeuren
resoluut - vastberaden en zonder aarzeling
selecteren - uitkiezen
de skill - vaardigheid, handigheid
substantieel - wezenlijk, belangrijk
het vermogen - 1 geld dat je bezit; 2 iets dat iemand kan, vaardigheid
zich voordoen - gebeuren, plaatsvinden

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekent het volgende woord?
Tip: gebruik de betekenis van de voor -en achtervoegsels

MULTIMEDIA

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent het volgende woord?
Tip: gebruik de betekenis van de voor -en achtervoegsels

TELEVISIE

Slide 10 - Open vraag

Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsels

a-                   niet, zonder
anti-             tegen
bi-                 dubbel, twee
bio-               leven
contra-        tegen
dis-,  dys-   abnormaal, moeilijk, slecht
ego-              ik
inter-             tussen, te midden van
-loog             wetenschapper
macro-          groot



mega-    zeer groot
micro-     klein
mono-     een, alleen, enkel
medio-    midden
multi-      veel
nano-      klein
pre-         voor
poly-        veel
-soon       geluid
-visie       kijk, zien

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een samengestelde zin?
A
twee zinnen
B
iets met grammatica
C
een zin die uit twee of meer zinnen bestaat en samengevoegd wordt door een leesteken
D
een zin die uit een of meer zinnen bestaat en samengevoegd wordt met een voegwoord

Slide 12 - Quizvraag

Hoofstuk 1
Samengestelde zinnen

Slide 13 - Tekstslide

Enkelvoudige zin en samengestelde zin

Een enkelvoudige zin bestaat uit één zin, met één persoonsvorm.
Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht.

Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Dat kan op verschillende manieren.
1 Een samengestelde zin kan bestaan uit twee (of meer) hoofdzinnen. Je plakt de zinnen aan elkaar met de voegwoorden want, maar, en, of en dus.

Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht, maar hij doet het niet goed.
Hoofdzin: Isa heeft een nieuwe telefoon gekocht,
o: Isa
pv: heeft
Hoofdzin: hij doet het niet goed.
o: hij
pv: doet

Slide 14 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docent roept de leerlingen.
De docent gaat steeds harder roepen.

Samengestelde zin (meer dan 1 pv, andere werkwoorden en een onderwerp):
De docent roept de leerlingen en de docent gaat steeds harder roepen
De docent roept de leerlingen en gaat steeds harder roepen

Slide 15 - Tekstslide

Voegwoorden
Het voegwoord kan de twee enkelvoudige zinnen in het midden verbinden, maar het voegwoord kan ook vooraan staan. --> dan komen de twee persoonsvormen naar elkaar te staan.

  • De meeste leerlingen komen met de fiets naar school, terwijl er ook leerlingen zijn die met de auto worden gebracht.
  • Terwijl de meeste leerlingen op de fiets naar school komen, zijn er ook leerlingen die met de auto worden gebracht.

Slide 16 - Tekstslide

Hieronder zie je de stappen van het ontleden van zinnen. Zet de stappen in de juiste volgorde van boven naar beneden. 
Stap 4
Stap 3
Stap 2
Stap 1
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Lijdend voorwerp
Werkwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstrepen
Persoonsvorm
Onderwerp

Slide 17 - Sleepvraag

ddDe puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zinsdeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3: WG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 4: O = Wie/wat + WG
Stap 5: LV = Wie/wat + WG + O
Stap 6: MVW = Aan wie/voor wie + WG + O + LV
Stap 7: BWB =  Als de stappen 1 t/m 6 helemaal goed gedaan hebt, dan blijft de BWB over;  de prullenbak van de zin! 
                         Geeft antwoord op vragen als: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee
                          Een tijd of plaat is altijd een BWB
                          Er kunnen meerdere BWB's in een zin staan
                          Woorden als wel, niet, nog en ook zijn ook BWB's

Slide 18 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 19 - Tekstslide

Begrippen
Nevenschikking
Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft.

Onderschikking
Als een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin heeft.

Slide 20 - Tekstslide

Samengestelde zin - nevenschikkend
Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft, dan noemen we dat nevenschikking. In een nevenschikking zijn beide zinnen even belangrijk. Je koppelt ze aan elkaar met een nevenschikkend voegwoord. De meest gebruikte nevenschikkende voegwoorden zijn want, maar, en, of en dus. Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, of een tegenstelling).

Als je nevengeschikte zinnen ontleedt, benoem je het voegwoord niet.

Isa | bracht | de telefoon | meteen | terug, || maar | in de winkel | kreeg | ze | geen nieuwe.

o1 = Isa
wg1 = bracht terug
lv1 = de telefoon
bwb1 = meteen

o2 = ze
wg2 = kreeg
lv2 = geen nieuwe
bwb2 = in de winkel

Slide 21 - Tekstslide

Samengestelde zin - onderschikkend
Heeft een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin? Dan noemen we dat onderschikking.

De hoofdzin en de bijzin koppel je aan elkaar met een voegwoord. Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, een tijd of een voorwaarde).
Voorbeelden van voegwoorden in een onderschikking zijn: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl. Er zijn veel meer voegwoorden voor onderschikking dan voor nevenschikking.
Net als bij nevengeschikte zinnen benoem je bij ondergeschikte zinnen het voegwoord niet.

Isa | ontving | een nieuwe telefoon | nadat | ze | de oude | had opgestuurd.

o1 = Isa
o2 = ze
wg1 = ontving, had opgestuurd
lv1 = een nieuwe telefoon
lv2 = de oude

Slide 22 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Online, Hoofdstuk 2.7, grammatica zinsdelen, opdracht 1.1, 1.2, 3, 4, 5 , 6,  7 en 8
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan
1) Zoek pv. Meerdere pv's=samengesteld.
2) Zoek nevenschikking of onderschikking.
3) Voegwoorden te vinden? Die kunnen onder- of nevenschikking aangeven.
4) Hoofdzin= ow en pv naast elkaar.
5) Bijzin=tussen ow en pv kunnen woorden geplaatst worden.
6) Bijzin kun je door 1 woord vervangen.

Slide 24 - Tekstslide

Samengesteld nevenschikkend
  • meer dan 1 pv
  • hoofdzinnen naast elkaar
  • vw: en/want/maar/of
  • in hoofdzin ow en pv naast elkaar
  • hoofdzin kan op zichzelf staan
Samengesteld onderschikkend
  • meer dan 1 pv
  • hoofd- en bijzin naast elkaar
  • in bijzin ow en pv uit elkaar of woord ertussen
  • bijzin in 1 woord samenvatten

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht
  • Omdat hij gisteren erg laat thuis was, sliep hij heel lang uit.
Schrijf op: samengesteld of niet?
Schrijf op: nevenschikkend of onderschikkend
Schrijf op: voegwoord

Bijzin: tussen ow en pv kunnen andere woorden staan
Bijzin: kan je in 1 of enkele woorden vervangen

Slide 26 - Tekstslide

Samengesteld nevenschikkend
  • meer dan 1 pv
  • hoofdzinnen naast elkaar
  • vw: en/want/maar/of
  • in hoofdzin ow en pv naast elkaar
  • hoofdzin kan op zichzelf staan
Samengesteld onderschikkend
  • meer dan 1 pv
  • hoofd- en bijzin naast elkaar
  • in bijzin ow en pv uit elkaar of woord ertussen
  • bijzin in 1 woord samenvatten

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht

Schrijf op: samengesteld of niet? --> samengesteld
Schrijf op: nevenschikkend of onderschikkend --> onderschikkend
Schrijf op: HH, HB of BH --> BH
Schrijf op: voegwoord --> omdat
Omdat hij gisteren erg laat thuis was, sliep hij heel lang uit.
             o                                      pv     pv.    o
--> (daarom) sliep hij heel lang uit

Slide 28 - Tekstslide

Nevenschikkend
  • 2  hoofdzinnen
  • voegwoorden: en-want-maar-of
  • ow en pv naast elkaar
  • zelfstandig 
Onderschikkend
  • hoofd-en bijzin
  • bijzin is deel hoofdzin
  • niet zelfstandig 
  • ow en pv niet altijd naast elkaar
  • voegwoorden: Doordat, omdat, zodat etc.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Welke kenmerken heeft een bijzin?
Meer antwoorden mogelijk.

A
niet zelfstandig
B
ow en pv naast elkaar
C
je kunt bijzin vervangen door 1 woord
D
kan als enkelvoudige zin voorkomen

Slide 31 - Quizvraag

Je accepteert kou of je gaat in een warm land wonen.
Deze zin is:
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
C
enkelvoudig

Slide 32 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Online, Hoofdstuk 2.7, grammatica zinsdelen, opdracht 1.1, 1.2, 3, 4, 5 , 6, 7 en 8
    Verlengde instructie:
    Online, Hoofdstuk 2.7, grammatica zinsdelen, opdracht 1.1, 1.2, 3, 4, 5 , 6 en 7
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    15:00

    Slide 33 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat samengesteld nevenschikkend en samengesteld onderschikkend is;
    • heb je geoefend met samengesteld nevenschikkend en samengesteld onderschikkend zinnen herkennen en benoemen.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 34 - Tekstslide

    Je accepteert kou of je gaat in een warm land wonen.
    Deze zin is:
    A
    nevenschikkend
    B
    onderschikkend
    C
    enkelvoudig

    Slide 35 - Quizvraag

    Hoe weet je dat een zin een hoofdzin is?
    Meer antwoorden mogelijk
    A
    ow en pv naast elkaar
    B
    De zin kan als enkelvoudige zin voorkomen
    C
    pv staat achteraan in de zin
    D
    voegwoord met DAT erin

    Slide 36 - Quizvraag

    Toen de winter inviel, vroor het meteen hard.
    Deze zin is:
    A
    nevenschikkend
    B
    onderschikkend
    C
    enkelvoudig

    Slide 37 - Quizvraag

    Ik kan benoemen wat samengesteld nevenschikkend en samengesteld onderschikkend is.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 38 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 39 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 40 - Open vraag