H4 Lezen tekstverbanden

Herhalen: lezen H3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalen: lezen H3

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
Een zin die een alinea samenvat
B
Een zin die de tekst samenvat.
C
Een zin die het onderwerp toelicht.
D
Een zin die de inleiding samenvat.

Slide 2 - Quizvraag

Een hoofdgedachte staat altijd geformuleerd in de inleiding of het slot.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Oriënterend lezen
Globaal
lezen
Zoekend 
lezen
Precies
lezen
Je leest de eerste en laatste zinnen van elke alinea.
Je kunt de hoofdgedachte bepalen.
Je leest de eerste 
alinea en let op de tekst als geheel.
Je let op opvallende tekens/tussenkopjes om daar verder te lezen.
Je kunt het onderwerp bepalen.
Je wilt de vertrektijd van de trein weten. 
Je leest de tekst heel aandachtig van het begin tot het eind.
Je kunt de deelonderwerpen bepalen.

Slide 4 - Sleepvraag

Planning
Lezen H3
Nieuwe theorie Lezen H4
Samen oefenen
Zelf aan de slag

Slide 5 - Tekstslide

Bespreken opdracht 2 (H3)
Pak je boek en je schrift erbij!

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat ga je leren?
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Deze samenhang noem je een tekstverband.

Je leert dat je een tekst beter begrijpt als je let op de verbanden.

Verbanden kun je vaak herkennen aan een signaalwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Chronologisch verband


De gebeurtenissen worden in (de juiste) tijdsvolgorde verteld.
 

 




Signaalwoorden

Vroeger, later, nu, eerst, daarna, toen, vervolgens, voordat, nadat, tenslotte, in 1980.., intussen


We begonnen eerst met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein

Slide 10 - Tekstslide

Tegenstellend verband


Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.   

 




Signaalwoorden
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven. Ik houd ook van actie, maar hij blijkbaar niet.

Slide 11 - Tekstslide

Opsommend verband

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.    


 




Signaalwoorden
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Toelichtend verband

Iemand doet een uitspraak en legt die uit of licht die toe. Vaak gebruikt hij bij de uitleg of de toelichting een voorbeeld. 




Signaalwoorden
dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting, neem nou, denk aan, zoals.

Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen. Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar veel cd’s voor lage prijzen worden aangeboden.

Slide 13 - Tekstslide

Welk verband zie je? Ik ga dadelijk lesgeven. Daarna ga ik pauze houden.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 14 - Quizvraag

Welk verband zie je? Piet gaat hardlopen. Ria blijft daarentegen nog even lekker liggen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 15 - Quizvraag

Welk verband zie je? Er zijn veel leuke dingen om te doen, neem nou lezen, gamen, Netflixen en sporten.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 16 - Quizvraag

Welk verband zie je? Op school moet je niet alleen leervakken volgen maar ook creatieve en sportieve vakken.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 17 - Quizvraag

Tegenstellend 
verband
Chronologisch 
verband
Toelichtend
verband
Opsommend  
verband
Daarentegen
Vervolgens
Neem nou
Vroeger
Zoals
Ten slotte
Echter
Bovendien

Slide 18 - Sleepvraag

Aan de slag!
Huiswerk maken H4 Lezen:
- naar keuze: opdracht 2, blz. 110 (over kijkcijfers) OF opdracht 4, blz.112  (over escaperooms).

- Je maakt de opdrachten in je schrift.

Slide 19 - Tekstslide