Antwoorden opdracht 1 (blz. 242)
1. Tegenwoordig / kan / geen mens / zonder zijn mobieltje.
2. Desondanks / hebben / veel mensen / een probleem (/) met die telefoons.
3. Ze / vinden / een telefoongesprek / in veel situaties / ongepast.
4. Je / mag / bijvoorbeeld / niet / met anderen / bellen / tijdens een trouwplechtigheid.
5. Bij het huwelijk van haar broer / had / Ellen / haar telefoon / niet / uitgezet.
6. Het apparaat / rinkelde / luid / tijdens zijn ja-woord.