Op welke twee manieren kun je deze zinnen opvatten?
Jorja zei Steven kan hier pas om zeven uur zijn.
Kon je het woord onmiddellijk goed spellen?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Op welke twee manieren kun je deze zinnen opvatten?
Jorja zei Steven kan hier pas om zeven uur zijn.
Kon je het woord onmiddellijk goed spellen?
Slide 1 - Tekstslide
Laat met behulp van leestekens zien hoe je deze zinnen kunt opvatten.
Slide 2 - Open vraag
Spelling: leestekens
Slide 3 - Tekstslide
De punt
Gebruik je aan het einde van een zin en in sommige afkortingen.
Ik ga meestal met de fiets naar school. Als het regent word ik soms met de auto naar school gebracht.
Ik speel graag buiten met klasgenoten.
a.s. (= aanstaande)
bijv. (= bijvoorbeeld)
Slide 4 - Tekstslide
Komma
Gebruik je voor of na een aanspreking: Jessica, kun je die som even op het bord schrijven?
Gebruik je bij opsommingen (maar niet voor en): Ik ga morgen naar Rotterdam, Den Haag en Leiden.
Gebruik je tussen twee persoonsvormen: als het zulk lekker weer is, ga ik vanmiddag een stuk skeeleren.
Slide 5 - Tekstslide
Komma
Gebruik je voor en achter een bijstelling: Ik wil graag op stedentrip naar Berlijn, de hoofdstad van Duitsland, omdat mij dat een mooie stad lijkt.
Gebruik je tussen een hoofdzin en bijzin, als de delen te lang zijn: Ik heb een onvoldoende gehaald voor de toets, omdat ik niet zo goed geleerd heb de afgelopen weken.
Slide 6 - Tekstslide
Dubbele punt
Een citaat (directe rede): De meester zei: "Rekenen en taal zijn de belangrijkste vakken op de basisschool."
Een gedachte: Ik dacht: wat is Nederlands toch moeilijk af en toe.
Een opsomming: Ik heb vanmorgen de volgende vakken: rekenen, taal, aardrijkskunde en muziek.
Een uitleg of toelichting: Ik kon vandaag niet op de fiets naar school: ik had een lekke band.
Slide 7 - Tekstslide
Aanhalingsteken
Gebruik je bij citaten: Jan zegt: "Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam."
Gebruik je als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Hoe schrijf je het woord 'onmiddellijk'?
Gebruik je als het woord of de woordgroep op een bepaalde manier gebruikt wordt (bijvoorbeeld spottend): Toen de klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.
Slide 8 - Tekstslide
Puntkomma
Gebruik je tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: We gingen na twaalf uur naar bed; de buren lagen er om negen uur al in.
Gebruik je na een woord of woordgroep in een opsomming die onder elkaar staat. De laatste krijgt een punt. Zie opdracht 2 in het boek.
Slide 9 - Tekstslide
Het woord 'super' wordt echt heel vaak gebruikt. Waarom is dit leesteken zo gebruikt?
Slide 10 - Open vraag
Mijn broer, de sportiefste van ons gezin, doet aan die sporten: voetbal, tennis en klimmen.