Grammatica - zinsontleding les 11

Grammatica - zinsontleding
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - zinsontleding

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

- Naamwoordelijk gezegde 

-  hww en kww


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Gezegdes
  • Een zin heeft ALTIJD een gezegde: werkwoordelijk of naamwoordelijk
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand DOET
  • Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand IS, WORDT of BLIJFT.
  • Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een naamwoordelijk deel en een werkwoordelijk deel.
  • Let op: In zinnen met een naamwoordelijk deel staat NOOIT een lijdend voorwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Gezegdes
papa (doet) praten                                                      mama (is) lief
pop (doet ) huilen                                                        koekje (is) lekker
vis (doet) zwemmen                                                  bord (is) vies  
hond (doet) blaffen                                                    film (is) leuk

  • werkwoordelijk gezegde                     naamwoordelijk gezegde                            

Slide 5 - Tekstslide

Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin: PV, INF en VDW

Een zin heeft altijd een gezegde!

- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel is een kenmerk of 
eigenschap van het onderwerp. 
Meestal is het een  bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden
Moniek is badjuf.
Dat museum schijnt mooi te zijn.
Josje lijkt aardig.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Zij geeft Duits.
WWG = geeft les (van het werkwoord lesgeven)

Zij is docent Duits.
NWG = is docent 
WW. Deel = is
NW. Deel = docent Duits

Slide 8 - Tekstslide

Als er voor een werkwoord te of aan het staat hoort dat bij het  werkwoordelijk gezegde!
 

Slide 9 - Tekstslide

En nu jullie!
• Schrijf het naamwoordelijk gezegde (NWG) of het werkwoordelijk gezegde (WWG) van de volgende zinnen op.
• Schrijf onder het naamwoordelijk gezegde ook het werkwoordelijk en het naamwoordelijk deel.
1. Het optreden was een groot succes.
2. Wij zijn van het weekend naar een concert geweest.




timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.
2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.
3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm +
onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
4 Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.
Voorbeeld:

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Nova wil later een beroemde pianiste worden.
1 worden = kww
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 12 - Tekstslide

Einde les 10 grammatica

Slide 13 - Tekstslide

Werkdoelen


Grammatica 1: Nw.gez.
Grammatica 2: kww en hww
1 t/m 4
1 t/m 5





Slide 14 - Tekstslide

uitleg film
https://www.youtube.com/watch?v=fv94WnSAyBg

Slide 15 - Tekstslide