In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
kader 4.1 grammatica 5/12
Je leert:
bouwplan van een zin herkennen en benoemen;
bijvoeglijk naamwoord herkennen en benoemen;
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Video
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden (bnw) geven kenmerken of eigenschappen van een zelfstandig naamwoord. Met bijvoeglijke naamwoorden geef je meer informatie en maak je een tekst boeiender.
Voorbeeld
Ik heb het spannendeboek in een keer uitgelezen.
Slide 4 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
In de volgende zinnen zie je dat het bijvoeglijk naamwoord niet altijd voor een zelfstandig naamwoord staat. Het kan dus ook op andere plaatsen in de zin staan.
Voorbeeld
Het boek is spannend.
Spannend is het boek.
Slide 5 - Tekstslide
kader
aan de slag
Maken bladzijde 93 + 94 opdracht 1, 2, 3
Slide 6 - Tekstslide
mavo 4.1 grammatica
Je leert:
deze (delen van) zinsdelen herkennen en benoemen:
bijwoordelijke bepaling;
meewerkend voorwerp (herhaling);
lijdend voorwerp (herhaling)
Slide 7 - Tekstslide
meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) komt voor in zinnen waarin het werkwoord iets aangeeft, bijvoorbeeld: iemand geeft of vertelt iets aan iemand. De persoon die ontvangt, noem je het meewerkend voorwerp.
Slide 8 - Tekstslide
voorbeelden
De aanvoerder gaf zijn medespelers de gewonnen kampioensbeker.
Ashanti leent aan niemand haar nieuwe fiets uit.
Slide 9 - Tekstslide
bijwoordelijke bepaling
De zinsdelen kunnen aangeven waar, wanneer , hoe of waarom iets gebeurt. Je noemt zo'n zinsdeel een bijwoordelijke bepaling (bwb).
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeelden
Linde | bewaarde | haar dagboek | onder haar bed. (waar?)
Gisteren | viel | De Stroom | uit? (wanneer?)
De poes | kon | urenlang | spinnen. (hoe lang - tijd)