V4 Literatuur 9 en 10: Identiteit en Humor (stijlfiguren)
Welkom v4ta!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom v4ta!
Slide 1 - Tekstslide
Programma
10 minuten lezen
Wat is er blijven hangen van vorige les?
Literatuur 9 en 10: Identiteit en Humor (stijlfiguren)
Afsluiting en vooruitblik
Slide 2 - Tekstslide
10 minuten lezen
Slide 3 - Tekstslide
Wat is beeldspraak?
Slide 4 - Open vraag
Welke metafoor zit in onderstaande dichtregels?
Huizen slaan traag hun bittere ogen op En sterren vallen doodsbleek uit hun banen.
Slide 5 - Open vraag
Welke metoniem zit in onderstaande dichtregels?
Ik heb je lief, en liefde stijgt tot boven de gedeelde daken
Slide 6 - Open vraag
Stijlfiguur
Een stijlfiguur is een 'vaste vorm' om iets onder woorden te brengen, met de bedoeling nog meer nadruk te leggen op wat je wilt zeggen.
Slide 7 - Tekstslide
Herhalingen en opsommingen
repetitio (= herhaling) Als je woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen.
anafoor (= herhaling zelfde woord of woordgroep aan het begin van zinnen/zinsdelen) Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets.
parallellie (= herhaling van zinsbouw in opeenvolgende zinnen of zinsdelen) Voor jou een vraag, voor mij een weet
Slide 8 - Tekstslide
Herhalingen en opsommingen
tricolon (drieslag) (= opsomming in drieën)Ziek, zwak en misselijk.
climax (= serie van tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt) Dat wordt lachen, gieren, brullen.
anticlimax (= in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller') Of ik van sporten hou? Vechtsporten, wielrennen, hardlopen, volleybal, ik vind er niets aan!
Slide 9 - Tekstslide
Lees het naamloze gedicht van Tjitske Jansen op pagina 150 van je hoofdboek. In dit gedicht zit repetitio, een anafoor en een climax. Geef aan in welke regels deze stijlfiguren zitten.
Slide 10 - Open vraag
Tegenstellingen en ontkenningen
antithese (= samenvoeging van tegengestelde woorden) Heel veel vakantie, voor heel weinig geld!
paradox (= schijnbare tegenstelling) Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat.
litotes (= omschrijving van een woord door het ontkennen van het tegenovergestelde) Mediamarkt, ik ben toch niet gek!
Slide 11 - Tekstslide
Tegenstellingen en ontkenningen
retorische vraag (= een vraag waar het antwoord al in de vraag zit en het niet de bedoeling is dat er een antwoord gegeven wordt) Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen?
chiasme (kruisstellling) (= in een tegengestelde volgorde plaatsen van overeenkomstige elementen in twee zinnen/zinsdelen) Je moet niet leven om te werken, maar werken om te leven.
Slide 12 - Tekstslide
Lees het naamloze gedicht van Tjitske Jansen op pagina 150 van je hoofdboek. In regel 26-27 zit een chiasme. Leg dit uit.
Slide 13 - Open vraag
Lees het gedicht 'Migrant 1.0' van Abdelkader Benali op pagina 150 van je hoofdboek. Dit gedicht is een paradox te noemen. Leg dit uit.
Slide 14 - Open vraag
Lees het gedicht 'Migrant 1.0' van Abdelkader Benali op pagina 150 van je hoofdboek. Ook in dit gedicht zit een chiasme. In welke regels? Leg de chiasme ook uit.
Slide 15 - Open vraag
Lees het gedicht 'voor prof. Carp' van Hans Lodeizen op pagina 150 van je hoofdboek. Welk stijlfiguur uit de categorie tegenstellingen en ontkenningen herken je in de eerste strofe van dit gedicht?
Slide 16 - Open vraag
Overdrijvingen en nuanceringen
eufemisme (= verzachtende uitdrukking) Dat is een hele uitdaging!
hyperbool (= sterke overdrijving) Ik mag ook nooit iets!
understatement (parabool) (= afgezwakte uitdrukking) President Trump heeft wel wat te besteden!
Slide 17 - Tekstslide
Lees het gedicht 'Het Wilde Westen' van Quirien van Haelen op pagina 152 van je hoofdboek. Welke overdrijving herken je in de eerste strofe van dit gedicht? Leg je antwoord uit.
Slide 18 - Open vraag
Lees het naamloze gedichtje van Lévi Weemoedt op pagina 152 van je hoofdboek. Welke vorm van nuancering is te herkennen in dit gedicht? Leg je antwoord uit.
Slide 19 - Open vraag
Spot
ironie (= milde spot: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt) Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik vast ben begonnen.
sarcasme ( = bijtende spot: bedoeld om te kwetsen) Ga vooral zo door, dan kom je er wel.
cynisme (= verbitterde spot: niet meer geloven in goede bedoelingen) Ik kan beter een stel apen gaan les geven. Die snappen het nog eerder.
parodie (= het nabootsen van een bekend persoon of kunstwerk op spottende wijze) Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten / Maar in de bibliotheek een volontair - Annie M.G. Schmidt
Slide 20 - Tekstslide
Lees het gedicht 'Het Wilde Westen' van Quirien van Haelen op pagina 152 van je hoofdboek. Welke vorm van spot herken je in de tweede strofe van dit gedicht? Leg je antwoord uit.
Slide 21 - Open vraag
Lees het gedicht 'Frits en Kee' van Piet Paaltjens op pagina 152 van je hoofdboek. Welke vorm van spot herken je in de eerste strofe van dit gedicht? Leg je antwoord uit.
Slide 22 - Open vraag
Ter afsluiting.
Noem bij elke groep stijlfiguren (herhalingen en opsommingen; tegenstellingen en ontkenningen; overdrijvingen en nuanceringen; spot) een voorbeeld van een stijlfiguur.