Leesvaardigheid

Jij bent deskundig
1. We maken tweetallen.
2. Elk tweetal kiest een tekst.
3. Lees en bespreek de tekst zo goed mogelijk.
4. Zorg dat je de tekst goed genoeg kent om met anderen te kunnen delen.
5. Is de tekst gedeeld? Dan stel je elkaar vragen om de tekst van de ander nog beter te begrijpen. Gebruik steekwoorden.

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Jij bent deskundig
1. We maken tweetallen.
2. Elk tweetal kiest een tekst.
3. Lees en bespreek de tekst zo goed mogelijk.
4. Zorg dat je de tekst goed genoeg kent om met anderen te kunnen delen.
5. Is de tekst gedeeld? Dan stel je elkaar vragen om de tekst van de ander nog beter te begrijpen. Gebruik steekwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Jij bent deskundig
3. Lees en bespreek de tekst zo goed mogelijk.
Nadat je een tekst koos, ga je in tweetallen die tekst lezen. Zodra je klaar bent met lezen (vier minuten), praat je met elkaar over de tekst. Denk aan: onderwerp, hoofdgedachte, tekstindeling, tekststructuur, doel van de schrijver en jouw mening over deze tekst. 

Slide 2 - Tekstslide

Jij bent deskundig
4. Zorg dat je de tekst goed genoeg kent om met anderen te kunnen delen.
Kijk welke informatie belangrijk voor je is. Noteer die informatie in steekwoorden. Praat met elkaar over de tekst en voeg eventueel nog wat steekwoorden toe voor een goed verhaal over jouw tekst. 

Slide 3 - Tekstslide

Nu mag je de tekst gaan delen!
Deel de tekst met een ander tweetal maar zónder de tekst erbij te houden. Je mag wel je aantekeningen erbij houden! 

Slide 4 - Tekstslide

Jij bent deskundig
5. Is de tekst gedeeld? Dan mag je elkaar vragen stellen om de tekst van de ander nog beter te begrijpen. 
Luister goed naar de ander en zorg dat je (bijna net zo) deskundig wordt als de verteller. Zodra de verteller klaar is, mogen de anderen vragen stellen om nog meer te begrijpen.  

Slide 5 - Tekstslide

Alle teksten gehoord?
Zorg dat je alle teksten hebt gehoord voor het beantwoorden van de quiz!

Slide 6 - Tekstslide

Jij bent deskundig
6. Quizvragen testen je kennis van de teksten
We gaan eens kijken hoe goed je jouw verhaal kon vertellen, hoe goed je kon luisteren naar het verhaal van de ander, hoe goed je steekwoorden waren..... en dat doen we door de volgende quizvragen te beantwoorden. 
Je mag antwoord geven via je telefoon. Pak je telefoon.

Slide 7 - Tekstslide

Tekst 1
Hoe kwam het dat een tiener ineens Spaans sprak?
A
Hij kreeg een klap op z'n hoofd en sprak ineens Spaans
B
Hij sprak al Spaans
C
Hij heeft een Spaanse taalcursus gevolgd
D
Hij heeft veel Spaanse series gekeken

Slide 8 - Quizvraag

Tekst 1
Hoe noem je het verschijnsel in de hersenen waardoor deze jongen ineens Spaans sprak?
A
Hersenschade
B
Xenoglossie
C
Dementie
D
Microinfarct

Slide 9 - Quizvraag

Tekst 1
Wat is een ander voorbeeld die genoemd wordt in de tekst?
A
Engelsman die alleen nog maar Spaans sprak
B
Spanjaar die ineens Nederlands sprak
C
Een Italiaan die alleen nog maar Frans sprak
D
Een Canadees die alleen nog maar Russisch sprak

Slide 10 - Quizvraag

Tekst 2
Wat is een ander woord voor chronische stress dat in de tekst wordt benoemd?
A
Chronische stress
B
Burn-out
C
Depressie
D
Overspannenheid

Slide 11 - Quizvraag

Wat is stress volgens de tekst?
A
Niet specifieke respons van het lichaam
B
buitenproportionele reactie op een onaangename prikkel
C
Spanning in het lichaam
D
Een ziekte

Slide 12 - Quizvraag

Tekst 2
Met welk doel heeft de schrijver deze tekst over stress geschreven?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 13 - Quizvraag

Tekst 3
Waar gaat deze tekst over?
A
Vlinders in je brein
B
Vlinders in je buik
C
Psychologische aandoeningen
D
Hormonen

Slide 14 - Quizvraag

Tekst 3
Met welke hersenziekte wil de onderzoeker verliefdheid vergelijken?
A
Dementie
B
Depressie
C
Schizofrenie
D
Dwangstoornis

Slide 15 - Quizvraag

Tekst 3
Welk hormoon maken vrouwen aan als ze verliefd zijn? (Dus niet mannen)
A
Knuffelhormoon
B
Endorfine
C
Noradrealine
D
Adrealine

Slide 16 - Quizvraag

Tekst 4
Voor wie is het dragen van een fietshelm vooral geschikt volgens de tekst?
A
Iedereen
B
Iedereen die fietst
C
Kinderen
D
Ouderen

Slide 17 - Quizvraag

Tekst
Fietsen is volgens de tekst:
A
Veilig
B
Onveilig
C
Wordt niet benoemd
D
Onwijs gevaarlijk

Slide 18 - Quizvraag

Tekst 4
Welke bronnen worden er genoemd in deze tekst?
A
Veilig Verkeer Nederland
B
Veilig verkeer Nederland & Nederlandse fietsersbond
C
ANWB
D
Nederlandse fietsersbond

Slide 19 - Quizvraag

Afsluiting!
* Welke tekst sprak je het meest aan en waarom?
* Vond je de tekst die jij hebt gelezen begrijpelijk?
* Wat vind je van de informatie die je hebt onthouden van de teksten?

Slide 20 - Tekstslide