In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
C7§4 Getallen
Blz. 248
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Je kent de belangrijkste spellingregels van cijfers en getallen
Je kunt getallen en cijfers noteren volgens de spellingregels
Slide 2 - Tekstslide
Wederkerend of wederkerig vnw?
Ik heb mij verslapen. mij =
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
Slide 3 - Quizvraag
Wederkerend of wederkerig vnw?
Zij hebben elkaar afgemat.
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een wederkerend en een wederkerig voornaamwoord?
A
Een wederkerend voornaamwoord slaat op het onderwerp en herhaalt zichzelf in de zin, terwijl een wederkerig voornaamwoord slaat op het lijdend voorwerp en verwijst naar meerdere personen of zaken in de zin.
B
Er is geen verschil tussen een wederkerend en een wederkerig voornaamwoord.
C
Een wederkerend voornaamwoord slaat op het meewerkend voorwerp en verwijst naar meerdere personen of zaken in de zin, terwijl een wederkerig voornaamwoord alleen naar het onderwerp verwijst.
D
Een wederkerend voornaamwoord verwijst altijd naar meerdere personen of zaken in de zin, terwijl een wederkerig voornaamwoord alleen naar het onderwerp verwijst.
Slide 5 - Quizvraag
apps.noordhoff.nl
Slide 6 - Link
Je gebruikt letters ( leer uit je hoofd):
voor hele getallen van één tot en met twintig: zeven, negentien;
voor de tientallen tot honderd: twintig, dertigste;
voor de honderdtallen tot duizend: tweehonderd, achthonderdste;
voor de duizendtallen tot twaalfduizend: zesduizend, negenduizendste;
voor de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: vier miljoen (met spatie), drie miljardste (los!).
Slide 7 - Tekstslide
Je gebruikt cijfers
voor getallen boven de twintig, behalve de tientallen en honderdtallen: 86 miljoen, de 21e (21e, 21ste) aflevering, 55 genodigden;
voor maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, exacte tijdstippen: 70 meter, 33 °C, 6 kilo, € 9,25, 18 februari 1963, Dalemstraat 42, 8 procent, om 15.00 uur (drie uur geeft een tijdsduur aan: De sollicitanten krijgen drie uur de tijd voor de slotopdracht).
Slide 8 - Tekstslide
Je gebruikt cijfers maar Let OP:
Je schrijft breuken met een spatie (twee derde: ⅔, vijf zeven achtste: 5⅞; maar: vierenhalf), behalve in een samenstelling: driekwartsmaat, tweederde meerderheid. Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van cijfers én letters zou ontstaan bij getallen die hetzelfde geval betreffen:
– Van de 28 deelnemers gingen er 3 naar de finale.
Voor grote ronde getallen in een tekst combineer je cijfers en letters: 58 duizend inwoners, 240 miljard euro, 11 duizend kilometer.
Slide 9 - Tekstslide
Wanneer schrijf je getallen wel met cijfers in plaats van letters ( uitzonder?