N - modale werkwoorden tegenwoordige tijd

Modale werkwoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
Aan het einde van deze les kan/weet je:
  • Wat de modale werkwoorden betekenen.
  • Hoe je de modale werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.
  • de modale werkwoorden toepassen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatik
können --> NL?
dürfen --> NL?
müssen --> NL?
wissen --> NL?
sollen --> NL?
wollen --> NL?
möchten --> NL?

Slide 3 - Tekstslide

Betekenissen

Hieronder worden de betekenissen van de Duitse modale hulpwerkwoorden uitgelegd. 

dürfen: mogen, toestemming hebben
können: kunnen, in staat zijn
mögen: mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van
müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!)
sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.
wollen: willen
wissen: weten
möchten: zou graag willen

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen

Slide 5 - Tekstslide

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2. Ich, er/sie/es krijgen geen uitgang

3. de tweede letter in het enkelvoud verandert , behalve bij möchten
***Kijk de volgende slide

Slide 6 - Tekstslide

Vervoeging 

Slide 7 - Tekstslide

wissen
Deze moet je ook leren. 

Slide 8 - Tekstslide

Ik weet wat er wordt bedoeld met "Modalverben"
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 11 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 12 - Quizvraag

Was...... (wollen) du heute machen?
A
will
B
willst
C
wollst
D
wolst

Slide 13 - Quizvraag

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 14 - Quizvraag

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 15 - Quizvraag

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 16 - Quizvraag

Hausaufgaben
Kapitel 17: Einleitung, 1.1, 3.2, 3.4, 5.2, 8.3

Slide 17 - Tekstslide