Stofwisseling en hormoonstelsel

Wat versta je onder stofwisseling
1 / 33
volgende
Slide 1: Woordweb
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat versta je onder stofwisseling

Slide 1 - Woordweb

Wat is zijn kenmerken van de stofwisseling?
A
Voorziet het lichaam van bouwstoffen
B
Verwijdert afvalstoffen uit het lichaam
C
Zorgt voor energie
D
Produceert hormonen

Slide 2 - Quizvraag

Macro-stofwisseling
Celstofwisseling
Uitwisseling tussen lichaam en omgeving
Uitwisseling tussen de verschillende onderdelen van het lichaam

Slide 3 - Sleepvraag

Macro-stofwisseling
  • Het lichaam neemt stoffen op uit de omgeving       (voedingsstoffen en zuurstof)     
  • Het lichaam gebruikt wat het nodig heeft                  (spijsvertering)                 
  • Het lichaam geeft reststoffen af aan de omgeving (ontlasting, urine, zweet, kooldioxide)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van macrostofwisseling?
A
Zuurstof opnemen en kooldioxide afgeven
B
Onverteerbare voedselresten uitscheiden
C
Water drinken en overtollig vocht uitplassen
D
Zuurstof opnemen en voedingsstoffen verbranden

Slide 5 - Quizvraag

Celstofwisseling
  • Cellen nemen stoffen op uit de vloeistof om hen heen                (koolhydraten, eiwitten, vetten, zuurstof)       
  • Cellen gebruiken wat ze nodig hebben                                                (verbranding)                                  
  • Cellen geven reststoffen af aan de vloeistof om hen heen        (afvalstoffen, kooldioxide, warmte/energie)

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld celstofwisseling
  • Voedsel bevat brandstoffen zoals glucose, deze bevatten veel energie                                                                                             
  • Bij verbanding in de cellen wordt deze energie tijdelijk        opgeslagen in de energieaccu's van de cellen als ATP   
  • Hebben de cellen energie nodig bijvoorbeeld om te              bewegen, dan komt de opgeslagen energie vrij uit het ATP

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Organische stoffen
Anorganische stoffen
Energierijk en grote moleculen (koolhydraten, eiwitten en vetten)
Komen voor in organismen of resten daarvan
Energiearm en kleine moleculen (zuurstof, water, NaCl)
In organismen en levenloze dingen (bodem, lucht)

Slide 9 - Sleepvraag

Organische stoffen
Anorganische stoffen

Slide 10 - Tekstslide

Grote organische moleculen die tijdens het opbouwproces ontstaan worden NIET gebruikt voor
A
Groei
B
Herstel
C
Vervanging
D
Afbraak

Slide 11 - Quizvraag

Celstofwisseling bestaat uit
A
Assimilatie
B
Afbraak
C
Opbouw
D
Dissimilatie

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Als het lichaam energie nodig heeft gebruikt het geen
A
ATP
B
Vet
C
Glycogeen
D
Water

Slide 14 - Quizvraag

Verbranding van glucose
  • Is nodig om energie te krijgen                    
  •  Met zuurstof: aerobe verbranding           
  • Zonder zuurstof anaerobe verbranding

Slide 15 - Tekstslide

Aerobe verbranding van glucose
  • Vorm van dissimilatie                                                                             
  •  Glucose en zuurstof worden omgezet in veel energie, water    en koolstofdioxide
  • Niet schadelijk voor het lichaam, geen schadelijke   afvalstoffen                                                     
Glucose
O2
Zuurstof
Energie
H2O
Water
CO2
Kooldioxide

Slide 16 - Tekstslide

Anaerobe verbranding
  • Glucose wordt zonder zuurstof omgezet in energie en         afvalstoffen
  • Minder vrijkomende energie
  • Er ontstaat verzuring
  • Schadelijk voor het lichaam

Slide 17 - Tekstslide

Waarom ademt een topsporter dieper en sneller bij extreme inspanning?
A
Om tot rust te komen
B
Om meer zuurstof op te nemen voor de verbranding
C
Omdat de longen kleiner worden na inspanning
D
Om de borstspieren te trainen

Slide 18 - Quizvraag

Overige verbranding
  • Vetten: als er niet genoeg glucose beschikbaar is                         dit leidt tot gewichtsverlies, veel drinken is belangrijk om     afvalstoffen af te voeren
  • Eiwitten: als er geen glucose en vetten meer zijn om te   verbranden. Gevolg: afbraak van spierweefsel en de   afvalstof ammoniak is merkbaar in zweet en ademhaling

Slide 19 - Tekstslide

Wat weet je over hormonen?

Slide 20 - Woordweb

Hormonen
Dragen bij aan homeostase: het in evenwicht houden van het inwendig milieu
Activeren het sympathische en parasympatische zenuwstelsel
Worden geproduceerd in hormoonklieren en weefsels
Regelen de werking van bepaalde organen
Reguleren langzame, langdurige processen (stofwisseling, groei en ontwikkeling)

Slide 21 - Tekstslide

Welke hormoonklieren ken je?

Slide 22 - Woordweb

Slide 23 - Tekstslide

Hypofyseachterkwab
Hypofysevoorkwab
ADH: remt urineproductie
Oxytocine: samentrekking glad spierweefsel (bevalling, borstvoeding en zaadlozing)
Groeihormoon
Prolactine (borstklieren en melkproductie)
MSH melanocyten stimulerend hormoon (pigmentatie)
TSH schildklier stimulerend hormoon
LH en FSH geslachtsklier stimulerend hormoon
ACTH bijnierschors stimulerend hormoon

Slide 24 - Sleepvraag

Regulering hypofysehormonen
De hypofyse krijgt informatie van:
  • Hypothalamus: regelcentrum vitale functies en gedrag
  • Terugkoppeling van andere hormoonklieren
  • Lichaamssignalen

Slide 25 - Tekstslide

Welke stof is belangrijk voor de productie van schildklierhormonen?

Slide 26 - Open vraag

Welk hormoon produceert de schildklier nog meer naast T3 en T4

Slide 27 - Open vraag

Bijnierschors
Bijniermerg
Adrenaline (vecht, vlucht, schrikreactie)
Aldosteron (water- en zouthuishouding)
Testosteron (lichaamsbeharing en libido)
Noradrenaline (neurotransmitter)
Cortisol (stresshormoon: remt ontstekingen, glucose stijgt)

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Video

Insuline
Glucagon
Laat glucose door de celwand
Verhoogt het glucosegehalte in het bloed
Verlaagt het glucosegehalte in het bloed
Zet glucose om in glycogeen in lever- en spiercellen
Zet glycogeen om in glucose in lever- en spiercellen
Glucose wordt vrijgemaakt uit voorraden
Remt afbraak en bevordert opbouw van eiwitten

Slide 30 - Sleepvraag

Pijnappelklier
  • Gevoelig voor dagritme, daglicht en activiteitsniveau
  • Onder de hersenbalk in de hersenen
  • Produceert melatonine (slaaphormoon)
  • Vertraagt ademhaling en lichaamstemperatuur 

Slide 31 - Tekstslide

Waar denk je aan bij geslachtsklieren?

Slide 32 - Woordweb

Geslachtshormonen
  • Oestrogeen: vrouwelijke geslachtskenmerken, rijping eicel,     bevorderen eisprong, zwelling baarmoederslijmvlies
  • Progesteron: verdikking baarmoederslijmvlies voor   innesteling, remt productie van LH
  • Testosteron: mannelijke geslachtskenmerken,   spierontwikkeling, productie FSH (eicelrijping en   spermaproductie)

Slide 33 - Tekstslide