Blok 5 Grammatica 5.6 Woordsoorbenoeming Voorzetsels opdrachten

Blok 5 Grammatica

5.6 Voorzetsel
     
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 5 Grammatica

5.6 Voorzetsel
     

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
  1. Pak je spullen (leerboek,  schrift, en pen).
  2. Zorg ervoor dat je telefoon niet te zien en te horen is. 
  3. Log in bij lessonup.app

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoort - voorzetsels
  • Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als
    waarin, waaronder, waarmee, waardoor, maar ook bij wanneer.

  • Voorbeelden van voorzetsels zijn: van, na, met, tegen, achter, in, naast, langs, bij, op.
  • Een voorzetsel staat nooit los in een zin; het is altijd een onderdeel van een zinsdeel.

  • Denk bij voorzetsels maar aan 'de kooi'




wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
in de ochtend
op zijn kamer
zijn topo

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoort - voorzetsels
Let op:
Bij een samengesteld werkwoord hoort het voorzetsel bij het werkwoord!





pakt in komt van het werkwoord inpakken
wie doet het?
wat gebeurt er?
Wat?
Wat gebeurt er?
De verkoopster
pakt
het cadeautje
in
ond
wwg
lv
wwg

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Mijn vader bracht mij met de auto naar het station.

Slide 5 - Open vraag

Opdracht
Wat zijn in elke zin de twee voorzetsels?

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Over hoeveel dagen kom jij bij mij logeren?

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Van hem kreeg ik een lift naar school.

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Voor ons huis staat een scooter op de stoep.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Achter het station staat een bus op het plein.

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Op de basisschool zat ik naast mijn vriend.

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 13 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

’s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn de voorzetsels in de zin:

De katten liggen op de vensterbank achter het gordijn.

Slide 15 - Open vraag

Opdracht
Wat is het voorzetsel in de volgende zinnen?

Let op! Niet in elke zin staat een voorzetsel, vul dan 'geen' in.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het voorzetsels in de zin:

Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

Ruim jij je eigen rommel op?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

De leraar kijkt het proefwerk na.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

De hond ligt te slapen op de bank.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

In mijn etui bewaar ik mijn fietssleutel.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

Droog jij straks af?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

Tijdens de voorstelling mag er niet worden gesproken.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

De timmerman zaagt de plank door.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het voorzetsels in de zin:

Pak jij dat irritante ding even af.

Slide 25 - Open vraag

Maak zelf een zin waarbij een voorzetsel onderdeel is van een samengesteld werkwoord.


Slide 26 - Open vraag

Einde van de les.

Slide 27 - Tekstslide