1. Je herkent en benoemt verschillende
runderrassen.2. Je vertelt de dagelijkse en periodieke verzorgende werkzaamheden van runderen
3. Je kan van het rundover de voeding en het doel ervan vertellen.
4. Je kan beoordelen of het voer geschikt is voor runderen. (ominvoor/ carnivoor, herbivoor)
5. Je kan een rund op de juiste wijze benaderen.
6. Je kan verschillende huisvestings (systemen) van runderen benoemen.
7. Je kan aangeven welke voor- en nadelen bij de4 huisvestingssystemen benoemen.
8. Je kan de specifieke huisvestingsbehoeften van runderen benoemen.
9. Je kan aangeven wat verschillen zijn met vlees- , gangbare melk en biologisch gehouden runderen (deze presenteer je ook aan het einde van de periode in een powerpoint)