onwk 4 les 3 persoonsvorm en onderwerp

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.

-Herhaling:
Wat is een werkwoord. (werkwoordelijk gezegde)?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is. 



Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van de les ...
-weet ik goed wat een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp is. 
-weet ik wat een persoonsvorm is.




Slide 3 - Tekstslide

-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
Bespreking resultaten. 

Slide 4 - Tekstslide

-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
Redekundig ontleden: We verdelen de zinnen in zinsdelen. 
De nieuwe leerling / heeft / een mooie fiets. 
Heeft/ De nieuwe leerling /een mooie fiets?

Taalkundig ontleden: Alle woorden krijgen een naam. 
De /nieuwe /leerling / heeft / een /mooie /fiets.

Slide 5 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.

-Herhaling:
Wat is een werkwoord. (werkwoordelijk gezegde)?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is. 



Slide 6 - Tekstslide

Voorkennis ophalen: onderwerp en werkwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

blaf de hele dag.

Ik mis het:
A
Onderwerp
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

De docent de grammatica uit.

Ik mis het:
A
Onderwerp
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

De auto elektrisch.

Ik mis het:
A
Onderwerp
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

is blij.

Ik mis het:
A
Onderwerp
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
-Herhaling:
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is.



Slide 13 - Tekstslide

We gaan de namen leren van de zinsdelen. (redekundig ontleden) 
2. Onderwerp
iemand of iets

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden
                 We hebben de volgende termen geleerd: 

                                  Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin

Het onderwerp= iets of iemand

Slide 15 - Tekstslide

PersoonsVorm
Kijk eens naar de volgende zinnen: 
Ik lees een boek.
Wij lezen een boek.
De jongen eet een broodje. 
De jongens eten een broodje. 

Wat valt je op? 

Slide 16 - Tekstslide

PersoonsVorm


Ik                      lees        een boek. 
Wij                   lezen     een boek.
De jongen    eet          een broodje. 
De jongens  eten       een broodje. 

Als het onderwerp verandert, verandert ook het werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

PersoonsVorm


De man              kijkt          tv. 
De mannen      kijken       tv. 
De meeuw        pakt         zijn prooi.
De meeuwen   pakken   hun prooi. 

Als het onderwerp verandert, verandert ook het werkwoord

Slide 18 - Tekstslide

PersoonsVorm
Ik                          lees           een boek.
Wij                       lezen         een boek.
De man              kijkt           tv. 
De mannen      kijken       tv. 
De meeuw        pakt          zijn prooi.
De meeuwen   pakken   hun prooi. 
De jongen         eet            een broodje.
De jongens       eten        een broodje.

Als het onderwerp verandert, verandert ook het werkwoord.

Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, noemen we een PersoonsVorm. 

Slide 19 - Tekstslide

PersoonsVorm


Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, noemen

 
                                 we een PersoonsVorm

Slide 20 - Tekstslide

        De PersoonsVorm (pv)
Een PersoonsVORM is altijd een werkwoord(ww) en is de basis van een zin.     
Er staat altijd een PersoonsVorm in de zin.      
De PersoonsVORM zegt iets over het onderwerp.
De PersoonsVORM vormt zich naar het onderwerp.  
De pv verandert als het onderwerp (de persoon, iemand of iets) verandert.
De pv verandert als de tijd verandert. 



Slide 21 - Tekstslide

Belangrijke termen: enkelvoud en meervoud.

Slide 22 - Tekstslide

Enkelvoud

Ik zwem.
De ster is rood. 
Het huis staat in Haarlem.  
Meervoud

Wij zwemmen.
De sterren zijn rood. 
De huizen staan in Haarlem.  

Slide 23 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Hij    struikelt over de vele snoeren van de computer. ev
Zij    struikelen over de vele snoeren van de computer. mv
Ik      doneer een euro voor het goede doel. ev
Wij   doneren een euro voor het goede doel. mv

Het aantal verandert, dus de persoonsvorm verandert. 

Slide 24 - Tekstslide

Belangrijke termen: tegenwoordige tijd en verleden tijd.

Slide 25 - Tekstslide

      Tegenwoordige tijd


Hij struikelt over de vele snoeren van de computer. 
Ik doneer een euro voor het goede doel. 

           Verleden tijd


Hij struikelde over de vele snoeren van de computer.
Ik  doneerde een euro voor het goede doel. 


Slide 26 - Tekstslide

PersoonsVorm

Hij    struikelt over de vele snoeren van de computer. tt
Hij    struikelde over de vele snoeren van de computer. vt
Ik      doneer een euro voor het goede doel. tt
Ik      doneerde een euro voor het goede doel. vt

De tijd verandert, dus de PersoonsVorm verandert. 

Slide 27 - Tekstslide

PersoonsVorm


Een PersoonsVorm is een werkwoord dat verandert als de persoon verandert en als de tijd verandert. 
Een PersoonsVorm is ook het werkwoordelijk gezegde of een deel van het werkwoordelijk gezegde. 

Slide 28 - Tekstslide

PersoonsVorm
Een persoonsvorm is ook het werkwoordelijk gezegde of een deel van het werkwoordelijk gezegde. 


De kat         is     weggerend. 
De katten zijn   weggerend. 
Het werkwoord dat verandert als de persoon verandert, is de persoonsvorm
Alle werkwoorden uit de zin, noemen we het werkwoordelijk gezegde. 
is weggerend    zijn weggerend

Slide 29 - Tekstslide

Wat kan je allemaal zien aan een PersoonsVorm?

Het haardvuur brandt de hele avond. 
brandt= 1. tegenwoordige tijd
                  2. enkelvoud

De mensen liepen op straat. 
liepen: 1. verleden tijd
                2. meervoud

Slide 30 - Tekstslide

Hoe vind je de PersoonsVorm?
Tip 1: Verander het aantal: 
De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: Een mens liep op straat. 
liepen wordt liep; dit is dus de PersoonsVorm

 Tip 2: Verander de tijd:
 De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: De mensen lopen op straat.             liepen wordt lopen  Liepen is de persoonsVorm.                                     

                

Slide 31 - Tekstslide

Hoe vind je de PersoonsVorm?
Tip 1: Verander het aantal: 
Ik heb een cadeau gekregen. Dit wordt dan: Wij hebben een cadeau gekregen.
heb wordt hebben; dit is dus de PersoonsVorm

 Tip 2: Verander de tijd:
Ik heb een cadeau gekregen. Dit wordt dan: Ik had een cadeau gekregen.                                                  

                

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 34 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik ga zo nog even hardlopen.

Slide 35 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 36 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 37 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Frank kookte een eitje voor zijn moeder.

Slide 38 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 39 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 40 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Hij was snel naar huis gekomen.

Slide 41 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 42 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 43 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Afgelopen zomer vloog hij naar Kreta.

Slide 44 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Is mijn fiets al gemaakt?

Slide 45 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Is mijn fiets al gemaakt?

Slide 46 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Is mijn fiets al gemaakt?

Slide 47 - Open vraag

PersoonsVorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp
-Aan de PersoonsVorm kan je twee dingen afleiden. 
1. Je ziet aan de PersoonsVorm om hoeveel personen of dingen het gaat in de zin. Ik zing. Wij zingen. De kat slaapt. De katten slapen. De PV verandert als het aantal verandert. 
2. Je ziet aan de PV in welke tijd de zin staat. Ik zing (tt). Ik zong (vt)

-Wat is het werkwoordelijk gezegde? Het ww-gezegde, zijn alle werkwoorden die in de zin staan. Hij heeft gespiekt. heeft is de PVheeft gespiekt is het ww-gezegde. 

-Het onderwerp kan de PersoonsVorm veranderen. Hoe gebeurt dit? Als ik verandert in wij, dan zorgt het onderwerp ervoor dat de PV verandert. Ik zing. Wij zingen.

Slide 48 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Bespreking opdracht Edpuzzle: Grammatica 2. Ontleden.
-Herhaling:
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Wat is een onderwerp?
-Nieuw: 
We leren wat een persoonsvorm is.



Slide 49 - Tekstslide

Aan het eind van de les ...
-weet ik goed wat een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp is. 
-weet ik wat een persoonsvorm is.




Slide 50 - Tekstslide

Huiswerk
-Kahoot (wat is de PV en wat is het onderwerp

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Link

Slide 53 - Tekstslide