1e 15-04-2024

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b, k
• Leerjaar 1,2

Welkom!

• Telefoons in de bak.
  
• Plek zoals op de plattegrond.
  
• Tas naast de stoel.
  
•  Pak je Chrombook (dicht laten).
• Gezicht naar het bord.

Programma 1e maandag

• Herhaling Pv, Wwg, Ond., Lv.
• Lidwoorden, zelfstandig naamwoorden en bijvoeglijk naamwoorden.
• Oefentoets.

 Klassikaal lezen

• 1 iemand krijgt de beurt.
• De rest leest mee.

Terugblik

• Pv.
• W.w.g
• Onderwerp
• L.v.

Wat is de persoonsvorm?

 

De brugklassers hebben vandaag voor het eerst buiten gesport.

Persoonsvorm vinden

Maak een vraag van de zin:

De brugklassers hebben vandaag voor het eerst buiten gesport.

Hebben de brugklassers vandaag voor het eerst buiten gesport?

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

De brugklassers hebben vandaag voor het eerst buiten gesport.

Het werkwoordelijk gezegde

• Alle werkwoorden in een zin. Een werkwoord is iets dat je kunt doen, zoals lopen, zwemmen, rennen.

Voorbeeldzin:

De brugklassers hebben vandaag voor het eerst buiten gesport.

Werkwoordelijk gezegde = hebben gesport.

Met welke vraag vind je ook alweer het onderwerp van een zin?

• Wie/wat + ???

Onderwerp

Wie/wat + gezegde ?

We gaan met de hele klas op kamp.

• Persoonsvorm = gaan.
• W.w.g.= gaan

Om het onderwerp te vinden, stel je de vraag:

Wie/wat + w.w.g (dus > wie/wat gaan?)

Antwoord: We (= het onderwerp)

We gaan met de hele klas op kamp.

Het w.w.g. = gaan.

Welke vraag stel je jezelf om achter het onderwerp te komen?

We gaan met de hele klas op kamp.

• W.w.g. = gaan (het enige werkwoord uit de zin)
• Om het onderwerp te vinden stel ik de vraag: Wie/wat gaan? > we  

We gaan met de hele klas op kamp.

• Lijdend voorwerp

Wie/wat+ w.w.g. + ond.?

Wie/wat gaan we? > op kamp.

Het lijdend voorwerp is op kamp.

Oefenentoets grammatica 2

Je krijgt een oefentoets en die ga je maken.

Maak alleen deel 1!

Woensdag heb je de echte toets.

Regels in de klas

1. Tijdens de opstart + uitleg praat je alleen als je je vinger opsteekt en je de beurt krijgt.
2. Je bent geconcentreerd met je werk bezig.
3. Als we het lokaal verlaten, staan de tafels recht en zijn de stoelen aangeschoven.
4. We gaan respectvol om met de docent om.

Als je je niet aan de regels houdt

1 streepje = waarschuwing.

2e streepje = Regels overschrijven.

3e streepje = nablijven.

Nakijken deel 1

Verbeter je fouten.

Deel 2 Oefenentoets grammatica 2

Maak deel 2!

Morgen heb je de echte toets.

Lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord

• Lidwoorden > de, het, een.
• Zelfstandig naamwoorden > dingen en namen, bijvoorbeeld boom, Spanje, Dirk, stoel. Je kunt er vaak de, het of een voorzetten. 
• Bijvoeglijk naamwoorden > gebruik je om iets te beschrijven, bijvoorbeeld > de groene boom/ de grote jongen/ het mooie huis/ het lieve hondje.