h4 leesvaardigheid blok 3 opdracht 5

H4 leesvaardigheid blok 3 opdracht 5

We oefenen vandaag leesvaardigheid met een tekst 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4 leesvaardigheid blok 3 opdracht 5

We oefenen vandaag leesvaardigheid met een tekst 

Slide 1 - Tekstslide

Lees de uitgedeelde tekst

Slide 2 - Tekstslide

Wat is indoctrinatie
A
Indoctrinatie is het opdringen van een mening.
B
Indoctrinatie is het aanleren van waarden en normen.
C
Indoctrinatie is het geven van medische hulp.
D
Indoctrinatie is het recht op medische hulp.

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent competentie (regel 50)

Slide 4 - Open vraag

competentie = vermogen

Slide 5 - Tekstslide

Zonder die lessen missen kinderen en jongeren misschien de kennis of de competentie om hun stem adequaat uit te brengen... (regel 50)
Wat is adequaat
A
Met waterverf gemaakt
B
gepast / goed genoeg
C
doorslaggevend
D
luidruchtig

Slide 6 - Quizvraag

Het is zeker niet moeilijker dan wanneer je moet beslissen over medische handelingen die je leven in de waagschaal stellen. Wat is 'in de waagschaal stellen'?
A
een groot risico lopen (met je leven)
B
kijken of je te zwaar bent
C
in de war schoppen

Slide 7 - Quizvraag

Childism ‘gaat een stap verder dan een lijstje met rechten en plichten van kinderen.’ (regel 3-4)
Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 8 - Open vraag

Childism houdt ook in dat kinderen voor vol worden aangezien, dat rekening met hen wordt gehouden. (16 woorden)

Slide 9 - Tekstslide

Welke stelling verdedigt de geïnterviewde in alinea 3?

Slide 10 - Open vraag

Stemrecht is niet zo'n gek idee

Slide 11 - Tekstslide

Het is waar dat veel mensen mij voor gek verklaren, maar dat deed men vroeger ook met vrouwen die streden voor stemrecht. Of met niet-blanken in de VS die opkwamen voor gelijke 15 rechten.
Dit is een argument op basis van?
A
autoriteit / gezag
B
emotie
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

Elke nieuwe groep die dat recht verwerft, verandert ons idee over wat het betekent om een burger te zijn. Elke nieuwe groep brengt nieuwe ervaringen binnen waar het beleid rekening mee moet houden. Zo zou het ook gaan wanneer we kinderen en jongeren stemrecht geven en dat zou een goede zaak zijn. Het zou de democratie verrijken.
Wat voor een argument?
A
op basis van vergelijking
B
op basis van nut of gewenst gevolg
C
feitelijk argument
D
empirisch argument

Slide 13 - Quizvraag

'in dertien landen
20 kan het al, en ook bij veel lokale verkiezingen overal in de wereld.’
A
feitelijk argument
B
argument op basis van vergelijking
C
moreel argument
D
drogreden

Slide 14 - Quizvraag

vul dit schema in voor alinea 5
Constatering: 
Argument 1:
Argument 2:
Standpunt schrijver:
Argument 1:
Onderbouwing argument 1:
Argument 2:

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welk type argument wordt er steeds gebruikt in alinea 5
A
op basis van veronderstellingen
B
op basis van feiten
C
op basis van gezag
D
op morele gronden

Slide 17 - Quizvraag

Men moet ervoor waken dat lessen in burgerzin ‘te normerend worden’ (regel 49). Wat bedoelt John Wall met deze opmerking? Geef antwoord in een volledige zin van maximaal 25 woorden.

Slide 18 - Open vraag

John Wall bedoelt dat de lessen in burgerzin de leerlingen niet moeten voorschrijven hoe ze moeten denken. (17 woorden)

Slide 19 - Tekstslide

Van welk stijlfiguur maakt John Wall gebruik in alinea 8?
A
hyperbool
B
antithese
C
retorische vraag
D
pleonasme

Slide 20 - Quizvraag

Bij verkiezingen draait het grotendeels om emoties en de geloofwaardigheid van kandidaten. Kinderen kunnen die vaak beter inschatten dan volwassenen.

Welke drogreden is dit? (Alinea 8)
A
beroep op traditie
B
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
ontduiken van de bewijslast
D
cirkelredenering

Slide 21 - Quizvraag

Met welke woorden kondigt de auteur het einde van haar tekst aan?

Slide 22 - Open vraag

Tot welke tekstvorm reken je 'Laat kinderen hun stemrecht opeisen'?

A
verslag (van een interview)
B
betoog
C
beschouwing
D
recensie

Slide 23 - Quizvraag

Wat was het schrijfdoel?

Slide 24 - Open vraag