1.3.1

1.3 Wat wordt de prijs?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.3 Wat wordt de prijs?

Slide 1 - Tekstslide

Instructie
  • Je gaat zelfstandig aan de slag met 1.3 aan de hand van deze Lessonup.
  • Pak je boek erbij.
  • Je hebt oortjes/een koptelefoon nodig. Heb je die niet bij je, dan kun je de filmpjes niet kijken. Dat zorgt voor overlast.

Je krijgt zo eerst een vraag om je voorkennis op te halen.

Slide 2 - Tekstslide



Formule
Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst + bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
brutowinst x bedrijfskosten
D
brutowinst : bedrijfskosten

Slide 3 - Quizvraag



Winst berekenen
In welke volgorde horen de formules?
A
brutowinst - omzet - nettowinst
B
nettowinst - brutowinst - omzet
C
omzet - brutowinst - nettowinst
D
nettowinst - omzet - brutowinst

Slide 4 - Quizvraag

Na deze les...
  • kun je voor een winkelier de verkoopprijs berekenen;
  • kun je uitleggen wat belasting en btw zijn en weet je waarom btw een indirecte belasting is.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs die een winkelier betaalt voor een product dat hij wil verkopen.
B
De totaalprijs waarvoor een winkelier goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren.
D
De prijs die je betaalt in de winkel.

Slide 8 - Quizvraag

Als een bedrijf winst wil maken op een product moet hij zorgen dat...
A
Inkoopprijs hoger is dan verkoopprijs
B
Verkoopprijs hoger is dan inkoopprijs

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de formule van de verkoopprijs?
A
Inkoopprijs + omzet
B
Inkoopprijs - omzet
C
Inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 10 - Quizvraag

Een bedrijf verkoopt 100 producten met een verkoopprijs van €10 per stuk. Wat is de omzet?
A
Omzet = €10 x 100 = €1000
B
Omzet = €10 / 100 = €0.10
C
Omzet = €10 + 100 = €110
D
Omzet = €10 x 1000 = €10000

Slide 11 - Quizvraag

Inkoopprijs is 15 euro
Brutowinstopslag is 10 euro
Wat is de verkoopprijs
A
15 euro
B
25 euro
C
35 euro
D
45 euro

Slide 12 - Quizvraag

Inkoopprijs is 20 euro
Brutowinstopslag is 50%
Wat is de brutowinstopslag?
A
50 : 100 x 20
B
50 : 20 x 100

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video



Afkorting
Waar staat 'btw' voor?
A
Begroting toegevoegde waarde
B
Bedrijfskolom toegevoegde waarde
C
Belasting toegevoegde waarde
D
Bedrijfskosten toegevoegde waarden

Slide 16 - Quizvraag



Begrip
Bij welke prijs is inclusief btw?
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs

Slide 17 - Quizvraag



9% btw
Welk product heeft een laag btw tarief?
A
Appels
B
Fifa 24

Slide 18 - Quizvraag



21% btw
Welk product heeft een hoog btw tarief?
A
Boek
B
Sportschoenen

Slide 19 - Quizvraag

Als je iets koopt betaal je BTW.
Hoeveel is de BTW op een Playstation?
A
6%
B
9%
C
19%
D
21%

Slide 20 - Quizvraag

Rekenen! Je koopt een nieuwe mobiel. Deze kost zonder BTW 433 euro.
Je moet nog 21% BTW betalen. Hoe duur is de telefoon met BTW?
A
90,93
B
342,07
C
453,62
D
523,93

Slide 21 - Quizvraag

Je koopt een nieuwe telefoon. Deze kost zonder BTW € 433,-.
Je moet nog 21% BTW betalen. Hoe duur is de telefoon met BTW?
A
90,93
B
342,07
C
453,62
D
523,93

Slide 22 - Quizvraag

Na deze les...
  • kun je voor een winkelier de verkoopprijs berekenen;
  • kun je uitleggen wat belasting en btw zijn en weet je waarom btw een indirecte belasting is.

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan voor een winkelier de verkoopprijs berekenen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik kan uitleggen wat belasting en btw zijn en weet waarom btw een indirecte belasting is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Aan het werk
Wat: maak §1.3
Hoe: in je boek.
Doen: alleen.
Hoelang: je krijgt …. minuten.
Hulp: vraag eerst een buur, dan de docent.
Klaar: lees de andere teksten uit §1.3. Kijk je werk na.
Resultaat: we sluiten gezamenlijk af.

Slide 26 - Tekstslide