Oefenles zinsdelen 1b gram h1

De persoonsvorm
+ zinsdelen
1 / 14
volgende
Slide 1: Woordweb

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm
+ zinsdelen

Slide 1 - Woordweb

Uitleg PV + zinsdelen

1. De persoonvorm is belangrijk! Hoe vinden we de PV?

2. Het deel voor de pv = altijd één zinsdeel.

3. De rest ga je mixen/ husselen.

4. Extra tip = stel vragen bij de stukjes. (Waar? Hoe? Wanneer?)







Slide 2 - Tekstslide

Typ de zin over en zet streepjes tussen de zinsdelen:
Job belde zijn oma met het goede nieuws.

Slide 3 - Open vraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Wij hebben thuis een hondje.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 4 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de volgende zin?
Vanavond eten wij frietjes bij de buren.
A
3
B
4
C
5
D
7

Slide 5 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Janne en Lis belden uren met elkaar.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht: placemat

1. Je gaat zometeen met vier mensen in een groepje zitten.

(WACHT TOT NA DE UITLEG! :) )

2. Je krijgt een blad met vijf vakken. Ieder heeft z'n eigen vakje/hoek.

3. Je schrijft de antwoorden op in jouw hoek.

4. Na alle vragen (10), mag je vijf minuten overleggen en zet je de beste antwoorden in het midden.

5. De antwoorden in het midden bespreken we...



Slide 7 - Tekstslide

1. Waar of niet waar?
Voor de persoonvorm kunnen twee zinsdelen staan.

Slide 8 - Tekstslide

2. Waar of niet waar?
De persoonsvorm is een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Tekstslide

3. Schrijf over en zet zinsdeelstreepjes


Rijdt jouw moeder met de auto naar dat bos?







Slide 10 - Tekstslide

4. Schrijf de persoonsvorm op van de onderstaande zin:








Kim zwemt elke dag een kilometer.

Slide 11 - Tekstslide

5. Schrijf de persoonsvorm op van de onderstaande zin:








Wanneer heb jij dat gehoord?

Slide 12 - Tekstslide

6. Uit hoeveel zinsdelen betaat deze zin?








Mijn hond Max kreeg op dierendag een lekker bot.

Slide 13 - Tekstslide

Bij vraag 7 t/m 10 moet je een woord opschrijven.

Let op de hoofdletters!


Je docent noemt de woorden.





Slide 14 - Tekstslide