Onderwerp: Degene die iets doet of iets is.
Hoe vind je het onderwerp?
1. Wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld: Mijn vader gaat naar de winkel.
pv = gaat
Wie gaat? = mijn vader
2. Verander van getal (ev naar mv en andersom). De personen/dingen die veranderen zijn het onderwerp.
Bijv.: Mijn vader en ik gaan naar de winkel.