Op macroniveau maak je onderscheid tussen stoffen die goed of slecht met water mengen.
Op microniveau maak je verschil of de stof wel of geen waterstofbruggen kunnen vormen met water.
Slide 2 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
Soort zoekt soort
ethanol - propanol - butanol - pentanol - hexanol
C2H5OH C3H7OH C4H9OH C5H11OH C6H13OH
Ethanol mengt beter met water dan met hexanol.
Er kunnen relatief meer waterstofbruggen gevormd worden tussen ethanol en watermoleculen dan tussen ethanol en hexanol moleculen.
Slide 3 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
Soort zoekt soort
ethaan - propaan - butaan - pentaan - hexaan
C2H6 C3H8 C4H10 C5H12 C6H14
Ethanol mengt beter met propaan dan met hexaan.
Het ethanol en propaan molecuul hebben een deel van het molecuul dat op elkaar lijkt.
Tussen ethanol en propaan zitten relatief veel VanderWaalsbindingen.
Slide 4 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
Moleculaire stoffen kun je onderverdelen in hydrofiele en hydrofobe stoffen.
Hydrofiele stoffen mengen goed met water omdat hydrofiele stoffen OH en NH groepen bevatten. Ze kunnen waterstof- bruggen (H-bruggen) vormen met water.
Hydrofobe stoffen mengen slecht met water omdat hydrofobe stoffen geen OH en NH groepen bevatten. Ze kunnen geen waterstofbruggen (H-bruggen) vormen met water.
Voor het mengen van vloeistoffen geldt: SOORT ZOEKT SOORT
Slide 5 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
Water en olie mengen niet omdat water wel waterstofbruggen kan vormen maar olie niet. Olie bevat geen OH of NH groep en is dus een hydrofobe stof.
Om water en olie wel te mengen voeg je een emulgator toe. Een emulgator heeft een hydrofoob en hydrofiel gedeelte.
apolair, geen NH of OH groep
polair, wel NH en OH groep
Slide 6 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
b/c: Tetrachloormethaan heeft geen NH/OH groepen, kan dus geen H brug vormen met water en mengt daardoor niet met water, dus hydrofoob.
Slide 7 - Tekstslide
5.2 Vloeistofmengsels
a: glycerol = propaan-1,2,3 - tri-ol
c: glycerol = kan meerdere H bruggen vormen met andere glycerol moleculen en daardoor is de aantrekkingskracht tussen de moleculen groter, daardoor is het een stroperige vloeistof.
glycerol
Slide 8 - Tekstslide
ator
De rol van een emulgator
- Het hydrofobe (lipofiele) deel lost op in olie
- Het hydrofiele deel lost op in water
-Er ontstaan bolletje (mycellen): olie aan de binnenkant omringt door de emulgator
Slide 9 - Tekstslide
Vloeistoffen mengen
Vloeistoffen mengen als ze beide polair of beide apolair zijn.
Water mengt dus met alcohol, want beide polaire vloeistoffen.
Hexaan mengt met nonen, want beide apolaire vloeistoffen.
Slide 10 - Tekstslide
Oppervlaktespanning
Door vorming van netwerkstructuur van H-bruggen, heeft water een hoge oppervlaktespanning.
Slide 11 - Tekstslide
Oppervlaktespanning
Op het vlak tussen vloeistof en lucht zijn watermoleculen niet helemaal omringd door andere watermoleculen.
Die buitenste/bovenste moleculen wordt daardoor naar beneden getrokken.
Dit veroorzaakt oppervlaktespanning.
Slide 12 - Tekstslide
Emulgatoren
Wil je hydrofobe stof en hydrofiele stofmengen, dan heb je een emulgator nodig.
Een stof met zowel hydrofiele kant als hydrofobe kant.
Bv. je mengt olijfoliemet azijn voor mayonaise, eigeel is dan de emulgator.