B1 - gebruik van hoeveelheden

B1 - gebruik van hoeveelheden
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

B1 - gebruik van hoeveelheden

Slide 1 - Tekstslide

Welk woord past in de zin?
Voor de stamppot gebruik ik vijf ........... aardappels.
A
kilo's
B
grams
C
grammen
D
kilo

Slide 2 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Ik hou heel veel van ...........
A
fruit
B
fruits
C
fruiten

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Hij kijkt iedere tien ............. op zijn horloge.
A
minuut
B
minuten
C
minuutjes
D
minuuts

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Deze jas kost vijftig ............. en vijfennegentig ...........
A
euro's en cent
B
euro en centen
C
euro en cent
D
euro en cents

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
De eettafel is 1.20 ........... hoog
A
meters
B
meter
C
meteren
D
millimeters

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
De afstand naar mijn werk is twaalf ................
A
kilometers
B
kilometer

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
De documentaire begint over drie ........ en hij duurt anderhalf ..........
A
kwartieren en uren
B
kwartier en uren
C
kwartiers en uur
D
kwartier en uur

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Ik woon al tien ........ in Nederland.
A
jaartje
B
jaar
C
jaren
D
jaars

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Een geit geeft niet meer dan twee ......... melk per dag.
A
liters
B
litertje
C
liter

Slide 10 - Quizvraag