1hv - Les 8 P1 - herhaling Lektion 1 - 3

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Toets
am Montag 1.11.2021

vragen over de toetsstof?



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord

  • der: mannelijk  ♂
  • die: vrouwelijk  ♀
  • das: onzijdig    ☻
  • die: meervoud  •••

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoord 
  • ich                    wohne
  • du                     wohnst
  • er/sie/es        wohnt
  • wir                    wohnen
  • ihr                     wohnt
  • sie/Sie            wohnen
                                   (fe)esttenten

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak ik een stam in het Duits?
Bijvoorbeeld van het werkwoord "schreiben"

Slide 6 - Open vraag

schreiben
schreibt
schreiben
schreibt
schreibst
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
schreibe

Slide 7 - Sleepvraag

Maak de zin af:

Was ___ du heute nach der Schule?
A
mache
B
machst
C
machen
D
macht

Slide 8 - Quizvraag

Maak de zin af:

Mein Vater ___ Fußball
A
liebe
B
liebst
C
lieben
D
liebt

Slide 9 - Quizvraag

Maak de zin af:

Ich ___ zusammen mit meinen Eltern.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnen
D
wohnt

Slide 10 - Quizvraag

De werkwoorden "sein" en "haben" 

sein = zijn 
haben = hebben

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ du Haustiere?
A
Hast
B
Haben
C
Bist
D
Seid

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
Mein Name _____ Michael.
A
hat
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
Ich _____ fünfzehn Jahre alt.
A
habe
B
bin
C
ist
D
hast

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ er viel Geld?
A
Hat
B
Sind
C
Ist
D
Haben

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ ihr gute Freunde?
A
Habt
B
Haben
C
Ist
D
Seid

Slide 16 - Quizvraag

Grammatik D: Telwoorden

Slide 17 - Tekstslide

schrijf op: 12

Slide 18 - Open vraag

schrijf op: 51

Slide 19 - Open vraag

schrijf op: 99

Slide 20 - Open vraag

                       Fragewörter
                           wer?  → wie?
                           wie?  → hoe ?
                                                                        was? → wat?   welch(e)? → welk(e)
w                                         weshalb? → waarom?
w                                      warum?→ waarom?
                            wo? → waar?
          wann? → wanneer?                    woher? → waarvandaan ?
wie viel? → hoe veel?                    wohin?  → waarheen?

Slide 21 - Tekstslide

Hoe heet jij?
... heißt du?
A
Wo
B
Was
C
Wer
D
Wie

Slide 22 - Quizvraag

Waar woon jij?
... wohnst du?
A
Was
B
Wie
C
Wo
D
Wer

Slide 23 - Quizvraag

Waar ga jij naartoe?
... gehst du?
A
Woher
B
Wohin
C
Wo
D
Wann

Slide 24 - Quizvraag