Herhalingsweek M1A / M1B / M1C

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Grammatica herhalen 
  1. Het zelfstandig naamwoord
  2. De werkwoorden "sein" en "haben" 
  3. Het werkwoord in de tegenwoordige tijd 

Slide 2 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord

  • der: mannelijk
  • die: vrouwelijk
  • das: onzijdig
  • die: meervoud 

Slide 3 - Tekstslide

Welke regels
kennen jullie?

Slide 4 - Woordweb

Bepaal het lidwoord

Stundenplan
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 5 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Mädchen
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 6 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Lehrerin
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 7 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Schüler
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 8 - Quizvraag

Bepaal het lidwoord

Klasse
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 9 - Quizvraag

De werkwoorden "sein" en "haben" 

sein = zijn 
haben = hebben

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ du Haustiere?
A
Hast
B
Haben
C
Bist
D
Seid

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
Mein Name _____ Michael.
A
hat
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
Ich _____ fünfzehn Jahre alt.
A
habe
B
bin
C
ist
D
hast

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ er viel Geld?
A
Hat
B
Sind
C
Ist
D
Haben

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van "sein" of "haben" in:
_____ ihr gute Freunde?
A
Habt
B
Haben
C
Ist
D
Seid

Slide 15 - Quizvraag

Het werkwoord in de tt 
  • ich                    wohne
  • du                     wohnst
  • er/sie/es        wohnt
  • wir                    wohnen
  • ihr                     wohnt
  • sie/Sie            wohnen
                                   (fe)esttenten)

Slide 16 - Tekstslide

Hoe maak ik een stam in het Duits?
Bijvoorbeeld van het werkwoord "schreiben"

Slide 17 - Open vraag

schreiben
schreibt
schreiben
schreibt
schreibst
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
schreibe

Slide 18 - Sleepvraag

Maak de zin af:

Was ___ du heute nach der Schule?
A
mache
B
machst
C
machen
D
macht

Slide 19 - Quizvraag

Maak de zin af:

Mein Vater ___ Fußball
A
liebe
B
liebst
C
lieben
D
liebt

Slide 20 - Quizvraag

Maak de zin af:

Ich ___ zusammen mit meinen Eltern.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnen
D
wohnt

Slide 21 - Quizvraag