Les 3: herhaling persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde

Grammatica
  • Herhaling: persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
  • Herhaling: persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
- Kun je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden.
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Elke zin heeft een persoonsvorm.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling: persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom verandert de persoonsvorm.

Slide 4 - Tekstslide


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Slide 5 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm.
Meneer Verdult probeert de persoonsvorm uit te leggen.

Slide 6 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm.
Camiel maakt zijn cadeautje open.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen."
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin

"Ik hang de was op."
A
hang
B
was
C
hang op
D
op

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan dit niet betalen."
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 13 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Slide 14 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Ik kan het me niet voorstellen!"

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Ik heb het geleerd."

Slide 16 - Open vraag

Wat is het complete werkwoordelijk gezegde?
"Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?"

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Hij zou het hebben gedaan."

Slide 18 - Open vraag