BSR 1bka Cursus Taal §5

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
 §5 Formeel of informeel

  • Open je boek op blz. 94-95.
  • Ga in de LessonUp.
  • Begin in je leesboek!
timer
12:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
 §5 Formeel of informeel

  • Open je boek op blz. 94-95.
  • Ga in de LessonUp.
  • Begin in je leesboek!
timer
12:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet de kenmerken van formele en informele taal.
  • Je weet de verschillen tussen formele en informele taal
    en kunt hier voorbeelden van geven.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Herhaling paragraaf 4;
  • instructie paragraaf 5;
  • in gesprek over de begrippen formeel, informeel, toon en taalgebruik;
  • aan de slag;
  • afronden!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Maak een woordweb met in het midden het woord 'Taal'. Gebruik de volgende woorden (je mag het boek gebruiken):
 
  • Moedertaal, tweede taal, vreemde taal
  • Streektaal (dialect) en rijkstaal
  • Taalverandering, leenwoord
  • Bouwstenen van onze taal
  • Formeel en informeel
Woordweb
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf nu op wat deze begrippen voor jouw betekenen: 

- Wat is jouw moedertaal? Is dat een streektaal of een rijkstaal?
- Wat merk jij van taalverandering?
- Gebruik je vaker formele of informere taal?
  
Woordweb
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Wat?
Cursus 4 Taal, §5 Formeel en informeel.
Rode boek: opdracht 1 (blz. 94-95).
Blauwe boek: opdracht 1 (blz. 94-95).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
Schrijf de antwoorden in je schrift!
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt (4 B's).
Tijd
minuten.
Klaar?
Werk alvast verder aan opdracht 2 of
ga verder in je leesboek!
Startopdracht
timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

= taal die je gebruikt in serieuze situaties. Je gedraagt je netter dan gebruikelijk. Bijvoorbeeld op je werk of bij mensen die je niet super goed kent. 
  • Sollicitatiebrieven, mailtjes etc.
Formeel 
taalgebruik 

Slide 8 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van formeel taalgebruik.
Vertel ook in welke situaties je dit gebruikt.

Slide 9 - Open vraag

= taal die je gebruikt bij mensen die je goed kent. Denk aan je ouders, vrienden of klasgenoten. Je gebruikt informele woorden in minder serieuze situaties.  
  • Op feestjes, in de kantine etc.
Informeel 
taalgebruik 

Slide 10 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van informeel taalgebruik.
Vertel ook in welke situaties je dit gebruikt.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat?
Cursus 4 Taal, §5 Formeel en informeel.
Rode boek: opdracht 2 t/m 5 (blz. 94-95).
Blauwe boek: opdracht 2 t/m 5 (blz. 94-95).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
Schrijf de antwoorden in je schrift!
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt (4 B's).
Tijd
10 minuten.
Klaar?
Ga verder in je leesboek!
Uitwerken
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

  • Je weet de kenmerken van formele en informele taal.
  • Je weet de verschillen tussen formele en informele taal
    en kunt hier voorbeelden van geven.
Lesdoelen

Slide 16 - Tekstslide

formeel
informeel
je spreekt iemand aan met 'U'
een sollicitatiebrief schrijven
een verjaardagskaart sturen naar je vriendin
straattaal gebruiken in een app

Slide 17 - Sleepvraag

Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
Geachte meneer
Hé bro!
Met vriendelijke groet
Doei!

Slide 18 - Sleepvraag

Formeel
Informeel

Slide 19 - Sleepvraag

Huiswerk bespreken:
Rode boek: opdracht 2 en 3 (blz. 92-93).
Blauwe boek: opdracht 2 en 3 (blz. 92-93).

Slide 20 - Tekstslide