Brein en bewegen GMK les 1 polyfarmacie farmacokinetiek

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aan het eind van deze les kan je uitleggen

welke invloed de veranderingen in het lichaam van een oudere patiënt heeft op de medicatie 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

farmacokinetiek
hoe het lichaam omgaat met medicatie
bij ouderen
  • is er sprake van een verminderde maaglediging
  • verandert de verhouding tussen water en vet
  • gaan de lever,- en nierfunctie achteruit

Slide 3 - Tekstslide

Farmacokinetiek: de manier waarop het lichaam met een geneesmiddel omgaat, de verwerking van een geneesmiddel kan dus anders worden

Wat is de juiste volgorde bij orale inname?
A
slokdarm- maag- dikke darm - lever
B
slokdarm- maag- dunne darm - lever
C
weet ik niet

Slide 4 - Quizvraag

Bij ouderen blijven geneesmiddelen langer in de maag: de maag lediging gaat trager
Hierdoor blijft het middel langer in een zure omgeving.
Vaak is het maagsap bij ouderen ook zuurder
Ook dunne darm veranderd bij het ouder worden, het oppervlakte van het slijmvlies neemt af, hierdoor wordt een geneesmiddel minder makkelijk opgenomen
Bewegelijkheid slokdarm neemt af waardoor er een grotere kans is dat medicatie blijft steken waardoor er irritatie of schade ontstaat

Ouderen hebben meer vet dan baby's
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 5 - Quizvraag

water: baby’s hebben meer lichaamswater 75%
Ouderen hebben meer vet weefsel 50-55%
Dit heeft gevolgen voor de stoffen die in water of in vet worden opgeslagen
Geneesmiddelen kunnen lipofiele stoffen zijn: deze zijn in vet oplosbaar
Geneesmiddelen kunnen hydrofiele stoffen zijn: deze zijn in water oplosbaar
Diazepam is een voorbeeld van een lipofiele stof: het kan zich verzamelen in vetweefsel: dit noem je ophopen of cumuleren

eitwit binding
  • sommige geneesmiddelen (lipofiel) hechten zich aan eiwitten in het bloed
  • het geneesmiddel wat "vrij" blijft kan zijn werk doen
  • bij minder eiwit en vertraagde eliminatie: meer bijwerkingen
  • bij meerdere geneesmiddelen die aan een eiwit hechten kan een interactie optreden 

Slide 6 - Tekstslide

In je bloed zitten eiwitten, nadat een geneesmiddel opgenomen is in je bloed dan bind het zich meestal aan een eiwit
Wanneer er minder eiwitten in het bloed zitten ( dit kan door ziekte gebeuren) dan kan er minder geneesmiddel hechten aan een eiwit en er blijft dus meer geneesmiddel dan normaal vrij in het bloed.
Vergelijk een eiwit met een karretjes van een achtbaan.
Er zijn normaal 2 karretjes waar per karretje 4 mensen in kunnen. Er kunnen dus 8 mensen mee.
Familie pil komt bij de achtbaan. Ze zijn met z’n 8-ten. Ze kunnen allemaal tegelijk mee.
Maar nu zijn de karretjes wat ouder en is er nog maar 1 karretjes waar 4 mensen in kunnen.
Dezelfde familie pil komt met 8 personen bij de ingang. Nu kunnen er maar 4 familieleden mee, de rest kan nog een rondje gaan lopen.
Dit is ook het geval met eiwit binding. Er is niet genoeg ruimte voor al het geneesmiddel.
Doordat er meer geneesmiddel in het bloed blijft en bij oudere de afbraak van geneesmiddelen ook langzamer gaat kunnen er meer bijwerkingen optreden
Een hydrofiel geneesmiddel blijft altijd liever vrij rond zwemmen in het bloed, de concentratie zal niet bepaald worden door vermindering van eiwitten in het bloed.

2 middelen binden aan het eiwit in het bloed. Wanneer 1 middel gestopt wordt werkt het overgebleven middel sterker
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 7 - Quizvraag

wanneer 2 middelen aan het eiwit in het bloed binden zal er van beide middelen  een relatief groot deel werkzaam blijven ( de dosering is hier waarschijnlijk op aangepast) wanneer 1 middel gestopt wordt heeft het overgebleven middel alle ruimte om aan het eiwit te binden, er zal dus minder "vrij "middel in het bloed zijn waardoor de werkzaamheid afneemt 
nier,- en lever functie
  • de lever neemt in volume af
  • de nieren gaan slechter werken
  • dit is van invloed op de dosering van sommige geneesmiddelen

Slide 8 - Tekstslide

De lever neemt bij het ouder worden in omvang af. Dit heeft tot gevolg dat de lever minder goed in staat is om bepaalde medicatie om te zetten in een onwerkzaam metaboliet. Hierdoor wordt de concentratie werkzaam metaboliet in het bloed dus hoger.
Dit is vooral van belang voor medicatie die al bij de eerste passage van de lever voor een groot gedeelte worden afgebroken
Ook de nierfunctie gaat achteruit. De nieren zijn minder goed in staat om medicatie uit te scheiden, hierdoor kan de concentratie in het bloed te hoog worden

MDRD zegt wat over de werking van
A
de lever
B
de nieren
C
weet ik niet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vragen zijn er?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maak opdracht 1 van brein en bewegen geneesmiddelkennis

lees voor de volgende les:
hoofdstuk 26
paragraaf 26.2.3  /  26.2.4  /  26.3

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies