4.8 TTOH3A

Welkom TTOH3A
- Rustig zitten op je plek

-Pak een leesboek
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom TTOH3A
- Rustig zitten op je plek

-Pak een leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Deze les

- 15 min. lezen of fictie 3
- Menno, Catho

- Toets opgeven

- zelfstandig werken 


 



HOOFDSTUK 4



JE LEERT:
  • het betrekkelijk voornaamwoord benoemen          (4.8 grammatica).

Slide 2 - Tekstslide

Stil lezen of fictie 3
Pak je leesboek en lees in stilte

Aan de slag met de fictie opdracht in stilte

Fictie = 17 maart
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Toets 24 maart
Paragrafen 2.7, 3.7, 5.7 + 4.8 (voorkennis: 1.7)

Woordsoorten: alles herhalen + onbepaald vnw, betr.vnw

Zinsdelen: enkelvoudige zin, samengestelde zin, neven- en onderschikking, (foutief) beknopte bijzin, (foutieve) samentrekking

Slide 4 - Tekstslide

4.8 WOORDSOORTEN
Woordsoort 4.8 - betrekkelijk voornaamwoord (btv)
Leerdoel: je kan het btv herkennen en benoemen.

Via Talent online kan je oefenen met alle woordsoorten via VERSTERK JEZELF.

Slide 5 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
- Verwijst naar iets of iemand zonder precies te zeggen over wie of wat het gaat
- Betekenis blijft vaag

Voorbeelden: iemand, niemand, iets, niets, iedereen, allemaal (altijd in combinatie met ander woord), het (het regent) 

Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Verwijst naar een antecedent (een woord dat al eerder is genoemd) 

Voorbeelden: dat, die, wie, waar, wat 

Het meisje dat in de rij staat, is Lotte. 
Lotte voor wie het wachten lang duurt, ergert zich. 
Zij gaat naar een andere rij, wat niet slim is. 
Het blijkt de rij waar je het langst moet wachten. 
Dat is het karretje waar zij mee naar de uitgang loopt. 

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord


Het meisje dat in de rij staat.
Betrekkelijk
voornaamwoord
Antecedent

Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wat, waar(bij/mee) en wie.

Het betrekkelijk voornaamwoord (btv) verwijst terug naar een woord of een woordgroepje dat er vlak voor staat. Zo’n woord of woordgroepje noem je het antecedent.

- Het boek dat daar ligt, is van mij.
          antecedent: Het boek      btv = dat, want verwijst naar het boek


Let op!

Die & dat kunnen ook aanwijzende voornaamwoorden zijn.
Wie en wat kunnen ook vragende voornaamwoorden zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord die is een de-woord.
  • Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord dat is een het-woord. 

  • Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord waar is een plaats / locatie. 

Het antecedent van wat kan verschillende dingen zijn: 
  • Overtreffende trap - Het mooiste wat ik het gezien, is dat schilderij.
  • Iets vaags - Alles wat ik ga vertellen, is geheim
  • hele zin - Karim heeft de wedstrijd gewonnen, wat hij geweldig vindt.

Slide 10 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Welke stappen zet je?

  • Zoek een van de woorden: die, dat, wat, waar(bij/mee) en wie
  • Kijk of het woord achter het zelfstandig naamwoord, een overtreffende trap of een zin staat. 
  • Kijk of het woord verwijst naar het zelfstandig naamwoord, de overtreffende trap, iets vaags of de hele zin.  
  • Noteer de woorden als btv 

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
dat
Verwijst naar onzijdig zelfstandig naamwoord enkelvoud (het-woorden
> het meisje dat 
die
Verwijst naar alle andere zelfstandig naamwoorden (mannelijk en vrouwelijk, enkelvoud en meervoud) 
> de jongen die 
wie
Verwijst naar personen, meestal na een voorzetsel
> lotte voor wie het wachten lang duurt
waar
Verwijst naar dingen, combineert met een voorzetsel
> ik heb schoenen gekocht waarmee ik in de regen kan wandelen (met voorzetsel)
> ik heb schoenen gekocht waar ik in de regen mee kan wandelen (gesplitst)
> dit is de plek waar ik ga chillen (zonder voorzetsel)
wat
Verwijst naar iets, niets of alles
> wachten is niet iets wat zij graag doet
Verwijst naar een superlatief
> je geduld bewaren is het beste wat je kunt doen
Verwijst naar een hele zin
> lotte ging naar een andere rij, wat niet slim bleek 

Slide 12 - Tekstslide

OPDRACHT
Schrijf het antecedent en de betrekkelijke voornaamwoorden (bvt) op:

1: De kat die daar loopt, heeft een gebroken poot.
2: Het vrolijke konijn dat daar rent, is van mijn buurmeisje.
3. Pinguïns leven op de Noordpool, waar het heel erg koud is.
4: De stekelige egel die daar op de weg wandelt, loopt een groot risico.
5: De gevaarlijke krokodil die in jouw bil beet, had gewoon erg honger.
6. De olifant vind ik het mooiste dier wat er op de aarde rondloopt.
7: Mijn buurman liet zijn hond loslopen, wat niet slim was.
8: De grote, gevaarlijke en stinkende hond die los mocht lopen, heeft op het gras gepoept.
timer
6:00

Slide 13 - Tekstslide

OPDRACHT_ANTWOORDEN
1: Antecedent: De kat,    btv: die 
2: Antecedent: Het vrolijke konijn,    btv: dat 
3. Antecedent: de Noordpool,   btv: waar 
4: Antecedent: De stekelige egel,   btv: die 
5: Antecedent: De gevaarlijke krokodil,   btv: die 
6. Antecedent: het mooiste,   btv: wat 
7: Antecedent: Mijn buurman liet zijn hond loslopen,   btv: wat 
8: Antecedent: De grote, gevaarlijke en stinkende hond,   btv: die 

Slide 14 - Tekstslide

Maken

Boek A mee? 
§2.7) 3,4, 5
3.7) 4,5, 6, 7, 8,

Boek B mee?
§4.8) 3, 5, 6 en 7

Voor jezelf, zonder oortjes, tot het einde van de les.
 
Klaar? Fictie 3
timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide