Period 1 lesson 3 Pearson section 1 Grammar recap & the a/an rule

Lesson 3
English in a 20 week rollercoaster 


 
Your teacher: 
Ms Carla van der Kooi
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesson 3
English in a 20 week rollercoaster 


 
Your teacher: 
Ms Carla van der Kooi

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Our goal today
Describing a picture
English basics
grammar recap
the a/an rule

Slide 2 - Tekstslide

Ask questions about the clock.
What time is it?
What will you be doing at this time?
3.25 AM or PM?
Speaking
Describing a picture.

You will see a picture.

You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speaking
Describing a picture.



You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.
timer
0:25

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reader English basics & grammar recap
English basics & grammar recap.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the gap:

John .............. to drink coffee.
A
like
B
likes
C
is liking

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



I ............... to work every day.
A
go
B
goes
C
am going

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


My mother always .............. a cake
on my birthday.
A
bake
B
bakes
C
is baking

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



He .................. too much! (worry)
A
worrys
B
worries

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Yesterday, I ................. soccer with my friends (to play)
A
play
B
plays
C
is playing
D
played

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kelly ........... a new dress last week.
(to buy)
A
buy
B
buyed
C
is buying
D
bought

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


I .............. a professional singer
when I was 20 years old. (to be)
A
was
B
were
C
am

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She worked in a hospital in 2020.
She works in a hospital.
She will work in a hospital next year.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De onregelmatige werkwoorden
DUTCH
Present
Past simple
Past perfect
zijn, worden
to be
was, were
been
beginnen
to begin
began
begun
kopen
to buy
bought
bought
breken
to break
broke
broken
komen
to come
came
come
doen
to do
did
done
rijden
to drive
drove
driven
eten
to eat
ate
eaten
vinden
to find
found
found
vliegen
to fly
flew
flown
vergeten
to forget
forgot
forgotten
krijgen
to get
got
gotten
geven
to give
gave
given
DUTCH
Present
Past simple
Past perfect
gaan
to go
went
gone
hebben
to have
had
had
weten
to know
knew
known
vertrekken
to leave
left
left
maken
to make
made
made
ontmoeten
to meet
met
met
betalen
to pay
paid
paid
lezen
to read
read
read
zeggen
to say
said
said
spreken
to speak
spoke
spoken
uitgeven
to spend
spent
spent
nemen
to take
took
taken
schrijven
to write
wrote
written

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Lidwoorden (de/het/een) worden in het Engels (the/a/an) anders gebruikt dan in het Nederlands.

Why should you learn
 the a/an rule?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pay attention to the a / an rule in English!
Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.
Once upon a time, an old farmer had a goose that laid a golden egg every day. The egg gave the farmer enough to live comfortably.
One day, the farmer had an idea and thought: "Why just an egg a day? Why can't I have all the eggs at once?"
The foolish farmer cut the goose's stomach to get an abundance of golden eggs. He found nothing. The farmer realised he had made a huge mistake.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles = lidwoorden
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GPS

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker.
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker.
a pet              a teacher            a bike
a car              a door                  a room
an ear           an investigation         an officer
an apple      an answer                    an English man

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
Let op! Het gaat er niet om hoe je een woord schrijft, maar hoe het volgende woord klinkt.
an hour (je hoort our)
a university (je hoort juniversity)
an M&M (je hoort em&em)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


To chose between
A or An you have to
...
A
... see how the next word is spelled.
B
... listen to how the next word sounds.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Use An if the next word starts with
an ... sound.
A
a e i
B
a e i o
C
a e i o u
D
a e i o u y

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence is correct?
A
Anna has a Apple.
B
Anna has an Apple.

Slide 24 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.


Which sentence is correct?
A
Abraham has a Blackberry.
B
Abraham has an Blackberry.

Slide 25 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.

I have to make
... appointment
with Mr Onnink.
A
a
B
an

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ms Goossens has ... idea for the party.
A
a
B
an

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... Union Jack stands for ... unity of ... United Kingdom.
A
a - an - the
B
an - an - the
C
an - a - the
D
the - the - the

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Does Mr Lemse drive ... yellow Mercedes?
A
a
B
an

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mr Geense has
... university degree in German.
A
a
B
an

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Every day at lunch
I peel ... orange.
A
a
B
an

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Have you ever
seen ... unicorn?
A
a
B
an

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


60 minutes is the same as ... hour.
A
a
B
an

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


This person drives
... English car.
A
a
B
an

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AN
A
union
bus
employer
hour
onion
email
clock
lawyer
umbrella
car

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence
is correct?
A
I have sent a email.
B
I have sent an email.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Your
GPS goal 
this week is:

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FORMS

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reader English basics !!!

Slide 39 - Tekstslide

Check Period Planner!

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



The hotel has .............. own pool.
A
it's
B
its
C
it is

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



It's a .............. day.
A
beautiful
B
beautifull

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Grammar is more important
.............. you think.
A
than
B
then

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Is this .............. car?
A
your
B
you're

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Is this .............. car?
A
their
B
they're
C
there

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



.............. .............. you yesterday?
A
where - we're
B
where - where
C
where - were
D
were - we're

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I have .............. cats.
I love .............. play with them,
but it takes .............. much time.
A
two - to - to
B
two - too - to
C
two - too- too
D
two - to - too

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies