In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
1.3, 1.4, 2.1, 2.3
Oefentoets
Slide 1 - Tekstslide
Welk tijdvak hoort bij het oude Egypte? Kies de juiste afbeelding.
A
B
C
D
Slide 2 - Quizvraag
Wanneer ontstond er in Egypte een landbouwsamenleving?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5500 v.C.
C
Omstreeks 3500 v.C.
D
Omstreeks 1500 v.C.
Slide 3 - Quizvraag
Waardoor ontstonden in Egypte verschillende beroepen?
A
Doordat de landbouw zoveel opbracht.
B
Doordat er te weinig vruchtbaar land was.
C
Doordat de steden werden samengevoegd tot één staat.
D
Doordat de Egyptenaren goed waren in techniek.
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer ontstond in Egypte een landbouwstedelijke samenleving?
A
Omstreeks 5500 v.C.
B
Omstreeks 3500 v.C.
C
Omstreeks 1500 v.C.
D
Omstreeks 500 v.C.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een staat?
A
Een gebied met een regering
B
Een ander woord voor Egypte omstreeks 1500 v.C.
C
Een groot rijk met grenzen en een hoofdstad.
D
Een landbouwstedelijke samenleving met één regering.
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer ontstond het schrift in Egypte?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5000 v.C.
C
Omstreeks 3000 v. C
D
Omstreeks 1500 v.C.
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin past bij een polytheïstisch godsdienst?
A
Katholieken bidden in de naam van de vader, de zoon en
de heilige geest.
B
In de geloofsbelijdenis van de Islam staat dat Allah de enige ware god is.
C
Hindoestanen geloven dat de goden Visjnoe en Brahma de
wereld hebben geschapen.
D
Volgens de joden is het verboden om de naam van god uit te spreken.
Slide 8 - Quizvraag
Welke zin is juist? De oude Egyptenaren hadden een polytheïstische godsdienst omdat ...
A
er honderden priesters
waren in Egypte.
B
zij in veel goden geloofden.
C
zij in één god geloofden.
D
er twee soorten tempels waren; voor goden en overleden farao's.
Slide 9 - Quizvraag
Wat moest een dode doen als hij voor de god Osiris verscheen?
A
Antwoorden op vragen hoe hij op aarde had geleefd.
B
Laten zien of hij goed was gemummificeerd
C
Laten zien of hij rijk was.
D
Vertellen hoe hij begraven wilde worden.
Slide 10 - Quizvraag
Uit welk continent kwamen de eerste mensachtigen?
A
Europa
B
Azië
C
Amerika
D
Afrika
Slide 11 - Quizvraag
Wanneer ontstond de mensensoort waar wij bij horen?
A
20.000 jaar geleden
B
200.000 jaar geleden
C
2 miljoen jaar geleden
D
20 miljoen jaar geleden
Slide 12 - Quizvraag
Welke middelen van bestaan hadden de mensen vóór de Landbouwrevolutie?
A
Jagen en verzamelen
B
Jagen, verzamelen, akkerbouw en veeteelt
C
Akkerbouw en veeteelt
D
Verzamelen, akkerbouw en veeteelt
Slide 13 - Quizvraag
A
A en B.
B
C en D.
C
B en C.
D
A en D.
Slide 14 - Quizvraag
Waarom woonden de Egyptenaren dicht langs de Nijl?
A
Omdat de Nijl tot ver in het zuiden goed bevaarbaar was.
B
Omdat de Nijl een verkeersweg tussen de dorpen was.
C
Omdat de Nijl het leefgebied was van watervogels en vissen.
D
Omdat alleen het gebied bij de Nijl voor landbouw geschikt was.
Slide 15 - Quizvraag
Welke zin is juist? Waterhuishouding (irrigatie) was in Egypte nodig om …
A
het land tegen de jaarlijkse overstroming te beschermen.
B
water vast te houden voor de droge tijd.
C
het overvloedige regenwater te laten afvloeien.
D
scheepvaart mogelijk te maken.
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin is juist? De grond langs de Nijl was vruchtbaar omdat …
A
daar elk jaar veel regen viel.
B
de Nijl het land onder water zette.
C
de Nijl na overstroming een laagje slib achterliet.
D
bij de Nijl dammen en kanalen werden aangelegd.
Slide 17 - Quizvraag
Waarvan leefden de Egyptenaren vooral?
A
Akkerbouw en visvangst.
B
Akkerbouw en veeteelt.
C
Akkerbouw en jagen.
D
Veeteelt en jagen.
Slide 18 - Quizvraag
Welke van de volgende beweringen past niet bij de samenleving van jager-verzamelaars?
A
De leden van de groep bepaalden gezamenlijk wanneer ze verder trokken en welke kant ze opgingen.
B
In elke groep was een hoofdman, die veel meer bezit en macht had dan andere leden van de groep.
C
Mensen hadden weinig bezit en wat ze hadden werd vaak ook door andere leden van de groep gebruikt.
D
Na de jacht kwamen de mannen thuis met hun vangst en werd de buit gedeeld door de hele groep.
Slide 19 - Quizvraag
A
A, C, D, H en I.
B
A, B, C, G en I.
C
A, B, F, G en I.
D
B, C, D, H en I.
Slide 20 - Quizvraag
Bekijk de bron. 1 De kaart is een visuele bron over de geschiedenis van de mens. 2 De kaart geeft antwoord op de vraag uit welk deel van de wereld de mens afkomstig is. 3 Rond 70 000 v.C. kwam de moderne mens naar Nederland. 4 In 12 000 v.C. had de moderne mens zich verspreid over heel Amerika. Welke uitspraken zijn juist?
A
Uitspraak 1 en 2
B
Uitspraak 2 en 3
C
Uitspraak 1 en 4
D
Uitspraak 3 en 4
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een gevolg van de landbouwrevolutie?
A
Verandering van klimaat.
B
Opbrengst van de jacht neemt af.
C
Groei van wilde graansoorten.
D
Steeds grotere voedselproductie.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is nog meer een gevolg van de landbouwrevolutie?
A
Werd warmer en droger
B
Opbrengst jacht was lager
C
Veel wilde graansoorten
D
Grote dorpen
Slide 23 - Quizvraag
A
D, A , C en B.
B
A, D, C en B.
C
A, D, B en C.
D
A, C, D en B.
Slide 24 - Quizvraag
We spreken van een landbouwrevolutie, omdat ...
A
Er zoveel veranderde in de manier van leven dat er een nieuw soort samenleving ontstond
B
Het een verandering was die zich gedurende duizenden jaren voltrok.
C
Mensen van de ene op de andere dag totaal anders gingen leven.
D
Veel jager-verzamelaars nog lang bleven leven van de eerdere middelen van bestaan: jagen, vissen en verzamelen.
Slide 25 - Quizvraag
Veel resten van de boerderijen uit de Steentijd hebben archeologen niet kunnen terugvinden. Toch zijn er aanwijzingen dát er huizen waren.
Hoe kun je dat in de afbeelding zien?
A
Je ziet nog duidelijk de muren die van aarde zijn gemaakt. De eerste woningen hadden zulke muren.
B
De rode stippen komen door de verf die in de Steentijd gebruikt is.
C
De donkere rondjes zijn de plekken waar eens de palen van de woning hebben gestaan.
D
De vloer is helemaal glad, net zoals wij dat tegenwoordig in ons huis hebben.
Slide 26 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding.
De omheining naast het dorp en de ploegende man zijn beide aanwijzingen voor het bedrijven van....
A
Jagen en verzamelen
B
Landbouw
C
Veeteelt
D
Industrialisatie
Slide 27 - Quizvraag
Welke middelen van bestaan hadden de mensen tijdens de Landbouwrevolutie?
A
Jagen en verzamelen
B
Jagen, verzamelen, akkerbouw en veeteelt
C
Akkerbouw en veeteelt
D
Verzamelen, akkerbouw en veeteelt
Slide 28 - Quizvraag
Gebruik de bron. In de bron zijn 6 woorden weggelaten. Waar moeten de woorden staan?
“Het Dodenboek is een verzameling magische teksten en begrafenisliederen die op … (1) zijn geschreven en die naast … (2) worden gelegd. De bedoeling van het Dodenboek is ervoor te zorgen dat de overledene in het … (3) overleeft. Daarom zijn er veel lofzangen op de goden van het oude Egypte, in het bijzonder … (4). Zij regeren immers over het immens grote en gevaarlijke rijk van de duisternis. De … (5) teksten kunnen de wereld van de doden tot leven wekken, de overledene op zijn lange eeuwigdurende reis naar het hiernamaals beschermen. Het is een soort … (6).”
A
(1) De mummie, (2) papyrus,
(3) wegwijzer, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) Hiernamaals.
B
(1) Papyrus, (2) de mummie, (3) hiernamaals, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) wegwijzer.
C
(1) Papyrus, (2) Ra en Osiris, (3) de mummie, (4) magische, (5) wegwijzer, (6) Hiernamaals.
D
(1) De mummie, (2) Ra en Osiris, (3) magische, (4) Ra en Osiris, (5) wegwijzer, (6) papyrus
Slide 29 - Quizvraag
Waar zorgen priesters voor?
A
Voor de bouw van tempels.
B
Voor de vrede en de veiligheid
in het land.
C
Voor het contact tussen de farao
en de goden.
D
Voor het contact tussen goden
en mensen.
Slide 30 - Quizvraag
Gebruik de bron. Welke vraag is met deze bron te beantwoorden?
“Na de dood verscheen de dode voor Osiris, de god van de onderwereld, om te vragen of Osiris hem wilde toelaten tot het dodenrijk. Om Osiris over te halen, sprak de dode de volgende woorden: “Ik ben niet slecht geweest voor anderen. Ik heb mijn ouders niet gedood. Ik heb niet gelogen. Ik heb niemand verraden. Ik heb goed geofferd aan de goden. Ik heb geen voedsel van de doden gestolen. Ik heb het water op de akkers niet tegengehouden.”
A
Hoe gingen Egyptenaren met
hun familie om?
B
Op welke manier werden de doden begraven in Egypte?
C
Welke godsdienstige gewoonten hadden de Egyptenaren?
D
Welke goede daden deden Egyptenaren tijdens hun leven?
Slide 31 - Quizvraag
Wat was de naam van de Egyptische oppergod?
A
Osiris
B
Horus
C
Seth
D
Amon-Ra
Slide 32 - Quizvraag
Waarom noemen we de cultuur van de oude Egyptenaren (hoog) ontwikkeld?
A
Zij leefden in een landbouwstedelijke samenleving
B
Zij hadden al veel bereikt op het gebied van techniek en wetenschap
C
Zij hadden een natuurgodsdienst en vereerden veel goden
D
Zij hadden een samenleving met grote sociale verschillen
Slide 33 - Quizvraag
A
A-3, B-1, C-2.
B
A-1, B-3, C-2.
C
A-3, B-2, C-1.
D
A-1, B-2, C-3.
Slide 34 - Quizvraag
We weten dat de mensen die de hunebedden hebben gemaakt geloofden in het hiernamaals omdat:
A
Ze rotsschilderingen hebben gemaakt
B
Er rondom de heuvel een krans van kleinere stenen lag
C
Ze trechterbekers maakten
D
Er grafgeschenken werden meegegeven aan de overledenen
Slide 35 - Quizvraag
Hoe kan ik aan de afbeelding zien dat de hunebedden ná landbouwrevolutie zijn gemaakt?
A
De grote stenen kwamen hier pas tijdens de landbouwrevolutie.
B
Er woonden hier te weinig mensen om samen de hunebedden te maken.
C
Er wordt gebruik gemaakt van dieren.
D
Voor de landbouwrevolutie werden er geen mensen begraven
Slide 36 - Quizvraag
Door het ontstaan van landbouwsamenlevingen werden de sociale verschillen tussen mensen groter
A
Juist
B
Onjuist
Slide 37 - Quizvraag
Welke zin is juist? Een landbouwstedelijke samenleving is een samenleving …
A
waarin mensen in dorpen wonen en leven van landbouw.
B
waarin de meeste mensen in dorpen wonen, maar waarin ook steden bestaan.
C
waarin de meeste mensen in steden wonen en leven van handel en ambacht.
D
waarin de mensen in steden wonen en leven van de landbouw.
Slide 38 - Quizvraag
Waarom waren steden belangrijk voor Egypte?
A
In de steden groeide de bevolking.
B
In de steden waren geen overstromingen.
C
In de steden werd gehandeld.
D
In de steden woonden boeren.
Slide 39 - Quizvraag
Waardoor moesten de Egyptische boeren samenwerken?
A
Door bedreigingen van vijandelijke legers.
B
Door de overstromingen van de Nijl.
C
Door de hoge opbrengst van de landbouw.
D
Door de zwaarte van de arbeid op het land.
Slide 40 - Quizvraag
Welke omschrijving hoort bij een ambtenaar?
A
Iemand die producten maakt met zijn handen en gereedschap.
B
iemand in dienst van een bestuur.
C
Iemand die moet gehoorzamen
aan een regering.
D
Iemand die zijn brood verdient met het kopen en verkopen van goederen.