In sommige zinnen staat ook een meewerkend voorwerp.
Mevrouw Hanneke geeft haar leerlingen een toets. Wat is de pv? Het o? Het lv?
Nu kunnen we vragen:
Aan wie geeft mevrouw Hanneke een toets?
Antwoord: .................... Dat is het meewerkend voorwerp (mv)
Soms staat er in de zin aan of voor.
Voorbeelden: Voor mijn moeder maak ik een lekkere taart. Deze bloemen geef ik aan jou.
Soms kun je aan erbij denken.
Voorbeeld:
Ik geef je bloemen.