19. 19 nov: herhalingsweek 1

Communiceren doe je samen 2
Welkom vwo4

Op tafel:
Map/schrift, pen, oefenboek

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Communiceren doe je samen 2
Welkom vwo4

Op tafel:
Map/schrift, pen, oefenboek

  • Jas uit en over je stoel.
  • Telefoon in je tas.
  • Tas op de grond.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Mededeling huiswerk: 

Je kunt je eigen huiswerk thuis nakijken via Teams. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Huiswerk plofkip

Bedenk wat 'plofkip' betekent en waarom dat woord bestaat.

Slide 3 - Tekstslide

zv4d
Communiceren doe je samen 2
Framing (les 9)

Wat is framing?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is framing?
‘Taalgebruik dat iemands interpretatie een bepaalde richting opstuurt.’
Je woorden wekken een beeld op.

Het gebruikmaken van woorden waarmee je positieve of negatieve associaties kunt oproepen bij je luisteraar.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Leg uit hoe er sprake is van framing in de afbeelding. 
timer
2:00

Slide 6 - Open vraag

Tip voor leerlingen.
Stel jezelf de vragen:
1. Wat zie ik?
2. Wat moet ik zien (van een ander)?
Leg uit hoe er sprake is van framing:
Er wordt geframed als het taalgebruik jou een bepaalde positieve of negatieve kant op stuurt. In dit geval zie je de Buitenbeentjes van de Ah. Dit zijn groentes en fruit die eigenlijk gebutst en beschadigd zijn, maar nog wel te verkopen. 
De Ah wil dat jij deze 'lelijke' groentes koopt en geeft ze een naam die verwijst naar 'alle groentes mogen er zijn, ook iets lelijke groentes'. Dat is framing, want je koopt die lelijke groentes dan toch. 

Slide 7 - Tekstslide

Tip voor leerlingen. 
Stel jezelf de vragen: 
1. Wat zie ik? 
2. Wat moet ik zien (van een ander)?

Leg uit hoe er sprake is van framing in de afbeelding. 
timer
2:00

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit hoe er sprake is van framing:
Er wordt geframed als het taalgebruik jou een bepaalde positieve of negatieve kant op stuurt. In dit geval zie je de Wasparfum van de Robijn. Dit is wasmiddel voor tijdens het wassen van kleding, maar dan word je zo gestuurd dat je denkt dat het eigenlijk parfum is. Want zo lekker ruikt het. 
Dit is framing, want je wordt overtuigd door de tekst. Uiteindelijk koop je het product. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Framing door beeldspraak en stijlfiguren

  • vergelijking (a met b vergelijken): je kamer lijkt een zwijnenstal.
  • hyperbool (overdrijven): ik heb eeuwen staan te wachten.
  • eufemisme (iets verzachten): werkzoekend i.p.v. werkloos
  • neologisme (nieuw woord): villasubsidie i.p.v. hypotheekrenteaftrek
  • vals dilemma (twee alternatieven voorgesteld alsof het de enige opties zijn): Bush in 2001: You are either with us or with the terrorists.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan zie je hier een voorbeeld?

De kinderen van curlingouders zijn minder goed voorbereid op de arbeidsmarkt.
A
eufemisme
B
neologisme
C
vals dilemma
D
vergelijking

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan zie je hier een voorbeeld?

Het duurde tien jaar voordat je me eindelijk eens terugbelde.
A
eufemisme
B
vals dilemma
C
hyperbool
D
vergelijking

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan zie je hier een voorbeeld?

Deze klas lijkt wel een dierentuin.
A
neologisme
B
vals dilemma
C
hyperbool
D
vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan zie je hier een voorbeeld?

Er hangen onaangename geurtjes in de kleedkamer.
A
neologisme
B
vals dilemma
C
eufemisme
D
vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan zie je hier een voorbeeld?

De leden van de havermelkelite zijn milieubewust bezig.
A
neologisme
B
vals dilemma
C
hyperbool
D
vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft een drankprobleem.
A
vergelijking
B
hyperbool
C
eufemisme
D
vals dilemma

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij draagt een jegging (jeanslegging)
A
vergelijking
B
neologisme
C
eufemisme
D
vals dilemma

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les
  • Framing
  • vergelijking 
  • hyperbool
  • eufemisme 
  • neologisme 
  • vals dilemma


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Onderwerp en hoofdgedachte (les 2)

Wat is het verschil?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Onderwerp: één woord of een woordgroep (geeft aan waar de tekst over gaat)

Hoofdgedachte: één zin (geeft aan waar de tekst over gaat)
De hoofdgedachte is nooit een vragende zin!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenboek pg 35
Lees de tekst en schrijf de antwoorden van de vragen in je schrift. 

  1. Wat is het onderwerp?
  2. Wat is de hoofdgedachte?

timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenboek pg 37
Antwoorden bespreken

Wat is het onderwerp?
  • Boom krijgt Twitteraccount
Wat is de hoofdgedachte?
  • Boom krijgt Twitteraccount om bewustzijn bij het publiek te creëren (voor de interactie tussen bomen en hun omgeving).

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les

Onderwerp
Deelonderwerpen
Hoofdgedachte
Kernzin

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Tekstsoorten (les 3)

Welke tekstsoorten zijn er? 
Welke tekstdoelen zijn er? 
Welke tekstvormen zijn er? 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstsoorten:

  • verhalend
  • feitelijk
  • waarderend

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen:

- informeren
- instrueren
- beschouwen
- overtuigen
- activeren
- amuseren

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstvormen (voorbeelden):

  • betoog
  • advertentie
  • recensie
  • beschouwing
  • column
  • dagboek

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les

Tekstsoorten
Tekstdoelen
Tekstvormen

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Inleiding, kern, slot (les 4)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Startopdracht
Schrijf de antwoorden in je schrift. 
  1. Geef twee manieren hoe een schrijver de aandacht kan trekken in een inleiding. 
  2. Geef twee manieren hoe een schrijver de lezer kennis laat maken met het onderwerp in de inleiding.
 


timer
2:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Titel + Inleiding
- Aandacht trekken door:  
1. anekdote
2. opvallende stelling of mening
3. actuele gebeurtenis
4. het voordeel voor de lezer

- kennismaking met het onderwerp > hoe? pg 60
- richting geven aan de tekstopbouw
- idee geven van het genre (tekstsoort/-doel)
Tekstopbouw
Middenstuk/kern
- uitwerking van het onderwerp in deelonderwerpen
- uitwerking in hoofdstukken, paragrafen of alinea's
- overzichtspunten: titels, kopjes, signaalwoorden
Slot
- de afronding
 - terugblik op inleiding en de kern
- krachtiger maken van strekking of boodschap (of een uitsmijter) 
- vaak de hoofdgedachte

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
kennismaking met het onderwerp = onderwerp introduceren (pg 60): 
- vraag
- voorbeeld geven
- samenvatting
- conclusie
- mening
 - probleemstelling
 - oorzaak gevolg
 - opvallende uitkomst

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les

Titel
inleiding
kern
slot

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren doe je samen 2
Huiswerk bespreken - Stencil opdracht 5 over de drie tekst. 

Slide 34 - Tekstslide

zv4d
Antwoorden bespreken - 5ab:
  • a.
  • Tekst 1: [2] maar, ook
  • Tekst 2: [1] toch, [3] of … of, [4] of, [5] bovendien
  • Tekst 3: [3] en, [4] als, of, [5] echter, en, daarnaast, [6] dan ook, [7] ook, [8] bovendien, want
  • b Tekst 3. Deze tekst heeft de beste relationele coherentie; de tekst is een logisch geheel dat goed te volgen is.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5c
  • c [1] toch
  • ‘Toch’ suggereert een tegenstelling. Wat erna komt (‘toch zijn velen van mening dat alle soorten drugs gelegaliseerd moeten worden’) is echter niet tegengesteld aan het vorige deel van de zin (‘Nederland staat in de wereld bekend om zijn tolerantie van drugs’). Het is hier juist mee in lijn.
  • [5] bovendien
  • ‘Bovendien’ suggereert een opsomming van gelijksoortige elementen, waarbij het element dat erna komt zwaarder weegt (het komt ‘erboven’) dan dat ervoor. Maar de schrijver geeft hier geen opsomming. De zin na ‘bovendien’ is een eigen mening; de zin ervoor een uitleg over waarom mensen drugs gebruiken.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5d
  • Twee van deze antwoorden:
  • [1] velen: Het is niet duidelijk naar wie dit precies verwijst. Vele Nederlanders? Vele mensen in de wereld?  
  • [2] erover: ‘Je leest er veel over in de media’. Waar verwijst ‘erover’ precies naar? Naar het feit dat Nederland in de wereld bekendstaat om zijn tolerantie voor drugs, of over het feit dat velen vinden dat alle soorten drugs gelegaliseerd moeten worden?
  • [4] ze: ‘Ze zijn verslaafd’. Op wie slaat ‘ze’ hier terug? Waarschijnlijk op ‘mensen’ uit zin 3. Toch is het hier wat verwarrend. Strikt genomen kan ‘ze’ ook terugslaan op de ‘dealers’ in zin 3. In die zin verwijst ‘ze’ bovendien naar ‘drugs’, wat de verwarring nog groter maakt.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies