Tijdens deze les heb je tijd te werken aan de opdracht van les 3.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Farmacologie Vragen
Tijdens deze les heb je tijd te werken aan de opdracht van les 3.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Medicijnen delen is een...?
A
Voorbehouden handeling
B
Risicovolle handeling
Slide 3 - Quizvraag
Als een zorgvrager een medicijn niet goed kan doorslikken, mag je zelfstandig besluiten om het medicijn te malen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Wat is resorptie?
A
Opname van voedsel in de maag
B
Opname van voedsel in de darmen
C
Opname van voedsel in het lichaam
D
Opname van voedingsstoffen in de bloedbaan
Slide 5 - Quizvraag
Wat zij (perenterale)medicijnen
A
pleisters en zalven
B
tableten en klysma's
C
inhalatie en tableten
D
infusen en vaginaal tablet
Slide 6 - Quizvraag
Cliënt krijgt een allergische reactie op het medicijn wat jij IV aan het toedienen bent.
Wat is je eerste actie?
A
Arts bellen
B
Infuus eruit halen
C
Infuus stopzetten
D
Al het bovenstaande
Slide 7 - Quizvraag
Welk van de volgende medicijnen is een opiaat
A
oramorph
B
paracetamol
C
movicolon
D
clopidogrel
Slide 8 - Quizvraag
Wat doet nitroglycerine?
A
Het is een pijnstiller
B
Het is een bloeddrukverlagend medicijn
C
Het is een medicijn dat de kransslagader verwijdt
D
Het is een rustgevend medicijn
Slide 9 - Quizvraag
Hoe heet het als het ene geneesmiddel de werking of de bijwerking van een ander medicijn beïnvloedt?
A
allergie
B
interactie
C
cumulatie
D
anders
Slide 10 - Quizvraag
Welk medicijn is géén NSAIDer?
A
Naproxen
B
Ibuprofen
C
Tramadol
D
Meloxicam
Slide 11 - Quizvraag
Medicijnen met een causale werking worden bestrijden van de oorzaak van een ziekte
A
Deze stelling is correct
B
Deze stelling is niet correct
Slide 12 - Quizvraag
Welke medicijnen zijn (bekend) berucht voor het risico op maagzweren?
A
Paracetamol
B
Opiaten zoals oxycodon MGA en oxynorm
C
NSAID's
D
Pantozol en esemoprazol
Slide 13 - Quizvraag
Na welk medicijn spoelen?
A
luchtwegverwijder
B
slijmoplosser
C
ontstekingsremmer
Slide 14 - Quizvraag
Resistentie van een medicijn kan zich vooral voordoen bij
A
Alle soorten medicijnen
B
Pijnstillers
C
Antibiotica
D
Injectievloeistoffen
Slide 15 - Quizvraag
Bekijk het plaatje goed Hoeveel mg medicijn zit er in 1 ampul
A
2
B
10
C
5
D
1
Slide 16 - Quizvraag
Hans heeft nierfalen en krijgt lithium voorgeschreven van de psychiater. De apotheker zegt dat deze medicijnen gevaarlijk zijn voor Hans omdat deze zijn nieren ernstig kunnen beschadigen. Er is in dit geval sprake van een ....
A
Contra - indicatie
B
Cumulatie
C
Interactie
D
Bijwerking
Slide 17 - Quizvraag
Wat zijn medicijnen?
A
Stoffen die je lichaam en geest negatief beïnvloeden
B
Stoffen die je lichaam en geest positief beïnvloeden
C
Stoffen die bedoeld zijn om je gezondheid te verbeteren
D
Stoffen die bedoeld zijn om je gezondheid te verslechteren
Slide 18 - Quizvraag
Farmacologie is:
A
geneesmiddelenleer
B
opleiding tot apotheker
C
wetenschap van de geneesmiddelen
D
fysiologische processen
Slide 19 - Quizvraag
Opname van het medicijn in de bloedbaan en eindigt met het uitscheiding van het medicijn noemen we
A
farmacokinetiek
B
farmacotherapie
C
farmacologie
Slide 20 - Quizvraag
Hoe kan een medicijn worden uitgescheiden?
A
Via het bloed
B
Via de maag
C
Via de urine
D
Via de lever
Slide 21 - Quizvraag
Wat is de stofnaam van dit medicijn?
A
Lanoxin
B
Digoxine
C
Aspen
D
Comprimes
Slide 22 - Quizvraag
Medicijnen met een causale werking worden palliatieve medicijnen genoemd.
A
Deze stelling is correct
B
Deze stelling is niet correct
Slide 23 - Quizvraag
Antibiotica is een medicijn tegen:
A
schimmel infectie
B
bacterie infectie
C
virus infectie
Slide 24 - Quizvraag
Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik
Slide 25 - Quizvraag
Retard achter de naam van een medicijn betekent dat het medicijn een verlengde werking heeft.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Wanneer een patiënt een ernstige allergische reactie heeft gehad op een medicijn dan is dat een ........ voor het gebruik van dit medicijn.
A
indicatie
B
contra-indicatie
Slide 27 - Quizvraag
Bij een medicijn met een korte halfwaardetijd moet je
A
Is het tijdsinterval van toedienen langer
B
Is het tijdsinterval van toedienen korter
Slide 28 - Quizvraag
Penicilline is een medicijn tegen....
A
Virussen
B
Bacteriën
C
Schimmels
D
Zowel A, B en C
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
opname van het medicijn in de bloedbaan en eindigt met het uitscheiding van het medicijn noemen we