Maar, want, dus, en, of, omdat, als

Van A tot Zin 
thema 4
4.10-4.11
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Van A tot Zin 
thema 4
4.10-4.11

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les herken je de hoofdzin en de bijzin.

Aan het eind van de les maak je correcte zinnen met de voegwoorden: maar, want, en, of, dus, omdat, als.

Aan het eind van deze les weet je wanneer je deze voegwoorden moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg
De woorden maar, want, dus, en, of, omdat, als geven een speciale betekenis aan de zin.




Slide 3 - Tekstslide

Uitleg
Bas wil fietsen, maar zijn fiets is gestolen.
* tegenstelling

Bas gaat met de bus, want zijn fiets is gestolen.
* reden


Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
De fiets van Bas is gestolen, dus hij neemt de bus.
* logisch gevolg

Bas koopt nieuwe schoenen en hij zoekt een cadeau.
* je praat over 2 dingen.


Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
De fiets van Bas is gestolen, dus hij neemt de bus.
* logisch gevolg

Bas koopt nieuwe schoenen en hij zoekt een cadeau.
* je praat over 2 dingen.


Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
Hij koopt een boek of hij koopt een bos bloemen.
* je kunt tussen 2 dingen kiezen.

Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
* je zegt waarom je iets doet of waarom iets gebeurt.

Ik ga met de bus als het regent. 
* Je zegt wanneer je iets doet of wanneer iets gebeurt.


Slide 7 - Tekstslide

woordvolgorde 
maar/ want/ dus/ en/ of

Je maakt 2 hoofdzinnen aan elkaar:

Bas gaat met de bus. Zijn fiets is gestolen.

Bas gaat met de bus, want zijn fiets is gestolen.

Slide 8 - Tekstslide

woordvolgorde 
omdat/ als
Je schrijft eerst de hoofdzin. Dan komt de bijzin. De bijzin begint met omdat of als.
 Direct daarna komt het onderwerp. De werkwoorden staan aan het eind van de zin.
 Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben.
Aster gaat verhuizen als ze een nieuw huis heeft.


Slide 9 - Tekstslide

woordvolgorde 
omdat/ als
Je schrijft eerst de hoofdzin. Dan komt de bijzin. De bijzin begint met omdat of als.   Direct daarna komt het onderwerp. De werkwoorden staan aan het eind van de zin.

Let op: Is het tweede werkwoord een heel werkwoord? Dan komt het hele werkwoord bijna altijd op de laatste plaats!
-Laila zit op Nederlandse les, omdat ze Nederlands wil leren. 

Slide 10 - Tekstslide

Praat samen

Slide 11 - Tekstslide

Praat samen --> de vragen staan op de volgende slide.

Slide 12 - Tekstslide



1. Wat eet je liever als lunch: een boterham of een warme maaltijd?
2. Wat vind je fijner: lopen of autorijden?
3. Wat vind je leuker: de zomer of de winter?
4. Waar werk je liever: op een kantoor of buiten?
5. Waar woon je liever: in een dorp of in een stad?
6. Wat wil je liever: 20 uur per week werken of 40 uur per week?
7. Wat vind je leuker: op bezoek gaan of bezoek krijgen?
8. Wat drink je liever: koffie of thee?
9. Wat doe je liever: een boek lezen of een film kijken?
10. Wat vind je lekkerder: vlees of vis?
11. Wat doe je liever: koken of uit eten gaan?
12. Spreek je liever Nederlands of je eigen taal?
13. Woon je liever in een appartement of in een huis?
14. Ga je liever met de bus naar het centrum of op de fiets?
15. Houd je meer van de zomer of van de winter?


16. Wat eet je liever: een Nederlands gerecht of een gerecht uit je eigen land?
17. Wat vind je leuker: naar muziek luisteren of zelf muziek maken?
18. Welke plaats vind je mooier: je eigen stad/dorp of Amsterdam?
19. Wat doe je liever: zwemmen of voetballen?
20. Doe je één keer per week boodschappen of elke dag?

Klaar? Bedenk zelf vragen.

Slide 13 - Tekstslide

Tandarts:
Wanneer mag Ali naar binnen?
Waarom staat Bas achter de plant?
Waarom kijkt Ali niet vrolijk?
Wanneer mag Ahmet weer weg?
Receptie:
Wanneer helpt Maaike Alex?
Waarom kijkt Maaike op de computer?
Apotheek:
Waarom gaat Karlijn naar een andere kamer?
Waarom kijkt Nina zo vrolijk?
Waarom heeft Koen een stok?
Wanneer gaat Nahom Jasmin helpen?


Huisarts:
Waarom heeft de huisarts een apparaat in zijn oren?
Waarom legt Thomas zijn hand op de schouder van Felix?
Wanneer mag Thomas roken?
Waarom zit Aster in de wachtkamer?
Lees de vraag
Geef antwoord
Gebruik omdat of als.

Slide 14 - Tekstslide