Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Zo vind je de ik-vorm
Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten. Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
inf
infinitief; hele werkwoord
slapen; koken
pvtt
persoonsvorm tegenwoordige tijd
slaap - slaapt - slapen 
(ik-vorm - ik-vorm+t - hele ww)
pvvt
persoonsvorm verleden tijd
sterk: sliep - sliepen
zwak: kookte - kookten
('t ex-fokschaap)
vd
voltooid deelwoord
geslapen; gekookt
(ge/be/ver & 't ex-fokschaap)
od
onvoltooid deelwoord
lachend
(hele werkwoord + d)
gw
gebiedende wijs
slaap; kook
(ik-vorm)
bn
bijvoeglijk naamwoord
afgebrande
lachende

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd


Soms moet je een letter toevoegen of weglaten: laden → laad; boffen → bof.
Soms een v in een f of een z in een s: beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm: 
- ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
- laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm = hele werkwoord (infinitief) - en
soms moet je een letter toevoegen, weglaten of veranderen
ik
ik-vorm
speel
word
zit
jij
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
hij/zij/het
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
wij/jullie
hele werkwoord
spelen
worden
zitten
....... jij?
ik-vorm
speel
word
zit

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar hoe zit dit nou met Engelse werkwoorden?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hetzelfde!
pvtt: ik-vorm; ik-vorm+t; infinitief
ik mix; hij mixt; wij mixen

Als het voor de klank uitmaakt moet je soms de e laten staan.
ik race (anders wordt het rac en dat klinkt raar); hij racet; wij racen.
Als het voor de klank niet uitmaakt, laat je een dubbele medeklinker weg: ik stres - hij strest - wij stressen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (downloaden, pvtt) al mijn muziek.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij ... (gamen, pvtt) de hele dag door.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Desiree ... (finishen, pvtt) op de derde plaats.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maria ... (focussen, pvtt) zich op haar proefwerk.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mex ... (racen, pvvt) over het parcours.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ivar en Sem ... (paintballen, pvtt) graag op zondag,

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
Als het onderwerp iets op een eerder moment heeft gedaan, zet je de persoonsvorm in de verleden tijd.

Leendert zit (pvtt) op de bank. - Leendert zat (pvvt) op de bank.
Zitten is een sterk werkwoord. Ieder sterk werkwoord heeft een eigen manier van vervoegen.

Abdul fietst (pvtt) naar school. - Abdul fietste (pvvt) naar school.
Fietsen is een zwak werkwoord, die vervoeg je met 't ex-fokschaap.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veranderen als je ze in de verleden tijd zet:

lopen - liepen; roepen - riepen

Slide 16 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zwakke werkwoorden; pvvt (1)
De meeste werkwoorden zijn zwak. Deze veranderen niet van klank in de verleden tijd.

Om de persoonsvorm in de verleden tijd te zetten, moet je -de(n) of -te(n) toevoegen. Dan maak je dus de pvvt.

Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: beweerde, landde, danste, berichtte.
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden; pvvt (2)
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p. In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):
– blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
– antwoorden → de leerling antwoordde; bloeien → de plant bloeide; geloven → hij geloofde het niet; peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaal je of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken in de persoonsvorm verleden tijd?

Slide 19 - Tekstslide

1F
Maar hoe zit dit nou met Engelse werkwoorden?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hetzelfde!

pvvt: 't ex-fokschaap (ik mixte; wij mixten)

!! Maar soms niet -en, maar alleen -n: racen - race !!
- Dus: hij racet, en niet hij ract; en dus ik time en niet ik tim.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren ... (timen, pvvt) Xander hoe lang ik over mijn rondje deed

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maher ... (deleten, pvvt) alle oude foto's van zijn telefoon.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Robin ... (timen, pvvt) de tijd.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jesper ... (flossen, pvvt) altijd zijn tanden.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg aan de hand van de spellingsregels uit waarom 'likete' de goede vervoeging van 'liken' is.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Meestal maakt het voltooid deelwoord deel uit van het werkwoordelijk gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:

– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Slide 27 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t: net als bij de verleden tijd met ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. 
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 28 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Iedereen van school ... (hebben, pvvt) een leuke verkleedoutfit ... (fixen, vd).

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen Wouter op school ... (arriveren, pvvt) met keurig ... (kaften, bn) boeken, ... (willen, pvvt) iedereen weten waar hij het kaftpapier had ... (kopen, vd).

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lisanne ... (hebben, pvtt) het stagecontract ... (scannen, vd).

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De hele klas ... (hebben, pvvt) de nieuwe profielfoto ... (liken, vd).

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb ... (doen, vd)!

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).

– Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 34 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord:
Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d: lachen + d → lachend.

Slide 35 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
... (lachen, od) lopen we over straat.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De vis bereikt ... (zwemmen, od) de overkant.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken.
Net als bij de andere bijvoeglijke naamwoorden heb je een lange vorm (met e) en een korte vorm (zonder e):
– vergroten - vergroot (vd) de vergrote foto; een vergroot huis
vergrotend (od) de vergrotende lens; een vergrotend effect
– vluchten - gevlucht (vd) de gevluchte overvaller; een gevlucht volk
vluchtend (od) de vluchtende bankrovers; een vluchtend hert

Slide 38 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:

Soms moet je tt of dd schrijven om uitspraakfouten te voorkomen:
– zetten gezet (vd) de gezette koffie
– schudden geschud (vd) de geschudde kaarten

Voltooide deelwoorden die op en eindigen, veranderen niet als je ze gebruikt als bijvoeglijk naamwoord: vouwen – gevouwen (vd) – het gevouwen blaadje

Slide 39 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
De ... (zwemmen, bn) vis.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
besteed
blaffende
gelachen
verbreed
lopend
lachend
verbrede
luisterend
gezochte
gevallen
lachende
verkeken
zoekend
gesmolten
balancerend
smeltend

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebiedende wijs (gw)
De gebiedende wijs (gw) wordt gebruikt om een bevel, een advies, een instructie of een waarschuwing te geven. In een zin met een gebiedende wijs staat geen onderwerp. De gebiedende wijs schrijf je als de ik-vorm, ook als je meerdere personen aanspreekt.
Sluit alle ramen en deuren.
Verwarm de oven voor op 180 graden en pak de ingrediënten.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

... (maken, gw) je taakwerk voor het einde van de week af.

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (sluiten, gw) alle ramen en deuren!

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf twee situaties waarin het gebruik van een gebiedende wijs passend is. Geef vervolgens een bijpassende zin mét een gebiedende wijs. Gebruik per situatie niet meer dan 40 woorden (inclusief de bijpassende zin).

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
inf
infinitief; hele werkwoord
slapen; koken
pvtt
persoonsvorm tegenwoordige tijd
slaap - slaapt - slapen 
(ik-vorm - ik-vorm+t - hele ww)
pvvt
persoonsvorm verleden tijd
sterk: sliep - sliepen
zwak: kookte - kookten
('t ex-fokschaap)
vd
voltooid deelwoord
geslapen; gekookt
(ge/be/ver & 't ex-fokschaap)
od
onvoltooid deelwoord
lachend
(hele werkwoord + d)
gw
gebiedende wijs
slaap; kook
(ik-vorm)
bn
bijvoeglijk naamwoord
afgebrande
lachende

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordstijden
ott
onvoltooid tegenwoordige tijd
verhuizen jullie?
ovt
onvoltooid verleden tijd
verhuisden jullie?
vtt
voltooid tegenwoordige tijd
zijn jullie verhuisd?
vvt
voltooid verleden tijd
waren jullie verhuisd?
ottt
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
zullen jullie verhuizen?
ovtt
onvoltooid verleden toekomende tijd
zouden jullie verhuizen?
vttt
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
zullen jullie zijn verhuisd?
vvtt
voltooid verleden toekomende tijd
zouden jullie zijn verhuisd?

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordstijden

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ott
ovt
vtt
vvt
ottt
ovvt
vttt
vvtt
Eva bakt lekkere pizza's.
Eva zal lekkere pizza's bakken.
Eva bakte lekkere pizza's.
Eva zou lekkere pizza's hebben gebakken.
Eva zal lekkere pizza's hebben gebakken.
Eva zou lekkere pizza's bakken.
Eva heeft lekkere pizza's gebakken.
Eva had lekkere pizza's gebakken.

Slide 49 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ott
ovt
vtt
vvt
ottt
ovvt
vttt
vvtt
Wij rijden auto.
Wij zullen auto rijden.
Wij reden auto.
Wij zouden auto hebben gereden.
Wij zullen auto hebben gereden.
Wij zouden auto rijden.
Wij hebben auto gereden.
Wij hadden auto gereden.

Slide 50 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de volgende twee zinnen is een vervoeging het werkwoord beloven op twee verschillende manieren geschreven, maar ze klinken hetzelfde. Leg uit waarom de vervoeging van beloven in beide zinnen juist is geschreven.
1. Kim belooft haar ouders te helpen met de afwas.
2. Kim heeft het haar ouders beloofd.

Slide 51 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een correcte Nederlandse zin waarin het werkwoord beloven in twee gelijkklinkende, maar verschillend gespelde vormen voorkomt.

Slide 52 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies